Engagement was vooral gezellig

NRC Handelsblad, 24 juni 1994

Politiek gedesillusioneerd, religieus allergisch, cultuurfrigide, apathisch, levensmoe, verveeld, verwend, postpuberaal, blasé en licht crimineel. Dit zijn wij, en daar kunnen we het mee doen.

Enkele maanden geleden afficheerde het weekblad De Groene Amsterdammer met een groep jonge schrijvers als ‘Generatie Nix’. Die naam stond genadeloos en schokkend in 72-punts kapitalen op de cover. De door ons als parodie bedachte term is inmiddels zozeer ingeburgerd dat hij steeds weer wordt misbruikt. Kenmerkend voor de ‘Nix-boeken’ zou de manier zijn waarop een tijd wordt beschreven waarin een verregaand cultuurcynisme domineert. NRC-mandarijn Bastiaan Bommeljé bestempelde de auteurs als ‘mensen die maar niet te porren zijn voor iets anders dan lethargisch hedonisme en oprechte inertie’.

We zien wel in dat we die reactie zelf hebben uitgelokt, door bijvoorbeeld zinnen te schrijven als: ‘Wanneer ik voor mezelf eens even helemaal waanzinnig retrospectief na ga wat in mijn ogen nu de misschien wel grootste intellectuele gebeurtenis van deze tijd is, dan kom ik eigenlijk alleen maar op de verbouwing van de Dagmarkt aan de Biltstraat.’ (Giph, Ronald Giphart). Of: ‘Vandaag hebben we een paar Mormonen in elkaar geslagen. (-) Ze lokken met hun doodgraversuiterlijk gewoonweg een confrontatie uit.’ (Bor, Joris Moens). Of: ‘Het kwaad en de verveling zijn de enige bestendigheden in de wereld.’ (Het uur van lood, Rob van Erkelens). Critici reageerden in ieder geval geïrriteerd op dit soort teksten (Frans de Rover: ‘zestienjarig wereldbeeldproza in MTV- en RTL-taal’; Gertjan van Schoonhoven: ‘lawaaiige roman’; Doeschka Meijsing: ‘smadelijke ongein’).

Het vreemde was dat de ‘dadenloosheid, agressiviteit of onbeschoftheid’ van de personages de auteurs direct werd aangerekend – misschien omdat zij weigerden een moreel oordeel uit te spreken over de respectievelijk literaire, maatschappelijke en strikt persoonlijke vernietigingsdrang van hun helden. Het heeft iets weg van Beckett neersabelen omdat Wladimir en Estragon in Wachten op Godot de hele tijd alleen maar een beetje staan rond te hangen.

Dope, seks en patat

Het sleutelwoord in alle discussies is ‘engagement’, ofwel het ontbreken ervan. Op een recent literair forum in Utrecht werd over deze kwestie gedebatteerd door het cultureel correcte trio M. Februari, Stephan Sanders en Connie Palmen, en de natuurlijk louter in dope, seks en patat geïnteresseerde Rob van Erkelens. Het gesprek kwam pas goed op gang toen Van Erkelens licht provocerend de levenshouding van de jongste generatie schrijvers verwoordde: ‘De Tweede Wereldoorlog, dat is toch die film met Bruce Willis?’

Het begrip engagement heeft, zo bleek op dit forum, verschillende betekenissen. De ‘klassieke opvatting’ is dat de schrijver in zijn werk uitgesproken maatschappelijke en politieke standpunten inneemt. Wij denken hieraan Herman Heijermans’ Op hoop van zegen. En wij denken aan Connie Palmen (‘Aangezien literatuur mede onze werkelijkheidservaring bepaalt, vormt de literatuur zelf noodzakelijkerwijs onderdeel van de literatuur’), als we constateren dat postmodernistische schrijvers deze vorm van sociale betrokkenheid tot een puur filosofisch systeem, o nee, discours, ontwikkelden, met een zeer intieme verstandhouding tussen Auteur en Tekst. Deze relatie is zó intiem dat er voor de Lezer vaak nauwelijks plaats is. Als er over engagement van de Tekst gesproken moet worden, dient men eerst na te denken over het engagement van de Taal.

Voor ons is zo’n ‘modern’ literair engagement niet aantrekkelijk, verstrikt als het is in op Derrida en Lyotard leunende driedubbelgelaagde betekenisnetwerkjes. Literatuur in de traditie van de school van Carel Peeters (de criticus die een paar jaar geleden hartstochtelijk opteerde voor meer rumoer in de letteren) is niet alleen vaak onleesbaar, maar mist ook ten enen male begrip voor en vat op de platte werkelijkheid van deze tijd. Een dergelijke filosofische benadering van literatuur en de communicatie tussen auteur en lezer kan ons gestolen worden. Als we hadden willen filosoferen, waren we wel wijsbegeerte gaan studeren.

Ook adopteren wij het klassieke engagement niet. Met het abominabele voorbeeld van Mad Max Havelaar in het geheugen kunnen wij niet anders dan deze slecht gelukte mengvorm van pamflettisme en literatuur verwerpen. Het grote verwijt aan ons, de ‘auteurs van Nix’, is dat wij in onze boeken geen morele meetlatten of ethische geboden hanteren. Wij zijn opgegroeid in de door de kleuren oranje en bruin gedomineerde jaren zeventig, die duidelijk hun sporen hebben nagelaten. Het grote Geluk hebben we namelijk tóen al gekend en de drang om daar opnieuw naar te streven, lijkt verdwenen. Illusies zijn we nooit kwijtgeraakt omdat we ze nooit hebben gehad. Bedreigd hebben we ons nooit gevoeld, waardoor we de noodzaak ons te verzetten niet kennen. Er waren geen vallen maar vooral veel kuilen. En zoals Sinterklaas al vroeg werd ontmaskerd, zo zagen we ook de maatschappelijke idealen van onze ouders vervliegen in de no-nonsense wind van de jaren tachtig.

De omloopsnelheid van de grote maatschappelijke issues nam alleen maar toe naarmate wij ouder werden. Het gevolg was dat zaken die wij in onze jeugdige bleuheid ondanks alles hyperserieus namen (kruisraketten, werkloosheid, vrouwenstrijd, milieu) van niet meer dan tijdelijk belang bleken en vooral nogal gratuit werden gebruikt door politieke partijen en andere reclamebureaus. Hierdoor leggen we tegenwoordig enig cynisme aan de dag. We hebben onszelf aangeleerd om maatschappelijke waarheden bliksemsnel te beoordelen en eventueel net zo snel weer te verruilen, desnoods voor hun tegendeel.

Vanaf onze geboorte is de waarheid niet kenbaar geweest, en van dat besef zijn we doordrongen en doordrongen en doordrongen. Wij zijn volledig postmodern, en zo leuk is dat helemaal niet. Zo waren onze vriendinnetjes achtereenvolgens punk, disco, doem, hardrock, gerijpt, kacq, reli, neo-reli, NRC, pluis, soefi (3x), yup, neo-lullig, post-reli, mod, surf, house, ambient en grunge. Alles wat zweemt naar idealisme vinden wij lachwekkend en aandoenlijk. We snappen het wel, maar we begrijpen het niet. Onze ‘levenshouding’ wordt gekenmerkt door schaamteloosheid, twijfel, arrogantie, verveling en oprecht geveins. Hoe heeft het zo ver met ons kunnen komen?

1968

De mensen die ons ‘patatgeneratie’ noemen en gebrek aan engagement verwijten, hebben nog tijden meegemaakt waarin bevlogenheid en veranderingsdrang wél een grote rol speelden, de existentialistische jaren vijftig, gevolgd door het nog veel mythischer en uitentreuren gehypete tijdperk rond 1968. Volgens ons was dat engagement al snel helemaal geen oprechte wens om de wereld te verbeteren, maar vooral een sociaal bindmiddel en een modeverschijnsel. Engagement was vooral gezellig, en wie zich niet engageerde of met een of ander posttrotskistisch manifest onder zijn arm naar het jazzcafé ging, kreeg nooit een leuke vriendin. Zo, die zit.

En de zogenaamde revolutionairen van toen achten zichzelf nog steeds hemelbestormers. Zo zei Holland Festival-directeur Jan van Vlijmen vorig jaar in Elsevier ongegeneerd: ‘De vernieuwers van toen zijn de vernieuwers van nu.’ Door dergelijke types, die zich ook op allerlei kunstredacties aan hun stoel hebben vastgeklonken, wordt elke mogelijke ontwikkeling eerder tegengehouden dan gestimuleerd, vooral als dédain voor de jeugd – voor de eeuwigheid vastgelegd in hét interview van de jaren negentig met Hofland, Blokker en Mulisch – gekoppeld wordt aan conservatieve territoriumdrift.

De irritatie die de jonge schrijvers hier en daar blijkbaar kunnen opwekken doet enigszins vermakelijk aan. Waarschijnlijk ligt het probleem hierin dat de jarenlang hooggeheven fakkel (lees: vinger) niet wordt overgenomen, althans niet op dezelfde manier. Dat de ergernis zich vertaalt in kritiek op het leven en werk van de jongste generatie, lijkt ons een typisch geval van boodschappermoord: in plaats van de moderne tijd, de ‘versnelde cultuur’ van vandaag te kritiseren, vallen critici degenen aan die erover schrijven.

In de ‘boeken van Nix’ wordt rusteloos rondgezworven op zoek naar stevige prikkels, en men is her en der opzettelijk onbeschaafd en uitgesproken cynisch, of uitzinnig moedeloos. Dat kan een lezer vervelend vinden, maar het is voor veel mensen de realiteit. Wil men niet lezen over het leven van nu, opgeschreven door mensen van nu, dan niet. Misschien moeten recensenten en kunstpausen zich maar eens afvragen of ze de ‘harteklop van deze tijd’ nog wel horen. Zolang ze de boeken van jongeren blijven afzeiken, kunnen ze het koopgedrag van hun lezers aardig beïnvloeden maar de werkelijkheid zullen ze niet veranderen. De uitgevers zullen overspoeld blijven worden met manuscripten over seks, drugs, house en stuurloosheid, en ze godlof uitgeven. Tot er weer een oorlog komt.

Neus

De oudere generatie vindt dat in onze boeken engagement ten enenmale ontbreekt, omdat we weigeren het moralistische vingertje uit onze neus te halen. Eerlijk gezegd voelen we ons niet aangesproken, maar aan onze lui komt ook een eind. Te beweren dat wij niet maatschappelijk bevlogen zijn, is onzinnig. Auteurs van nu beschrijven bij uitstek het hedendaagse leven, zonder zich te verbinden aan of zich te encanailleren met de maatschappelijk breed geaccepteerde opvattingen der politiekcorrecten. Dit moet. Er is een literatuur die schaamteloos, onbeschaafd en onveilig hoort te zijn, een literatuur die verwarring zaait, provoceert en poten wegzaagt onder comfortabele leunstoelen.

Veilige boeken, die door het salontafel-publiek hogelijk worden gewaardeerd, spreken ons minder aan. Hoe kwalitatief hoogstaand Het grote verlangen ook is, Marcel Möring blijft een schrijver die stopt voor oranje. Door de hele literaire trukendoos open te gooien en een puntgaaf meesterwerkje te fabriceren, gaat hij voorbij aan het feit dat een lezer geprikkeld moet worden na te denken, desnoods voor zijn kloten moet krijgen. Wij hebben een voorkeur voor boeken die aanzetten tot lachen, rillen, huilen, kotsen en klaarkomen. Directheid prefereren we boven intellectualistisch en estheticistisch gepriegel.

Er zijn schrijvers die hun lezer aan het handje nemen en hem vertellen wat hij moet vinden en denken van de zaken die in het boek aan de orde worden gesteld. Andere schrijvers treden niet als ‘gids’ op en laten conclusies en interpretaties aan de lezer over; die wordt erkend als een instantie die niet alleen kan lezen maar ook in staat is zelf te oordelen. Wie de gedragingen van Humbert Humbert in Nabokovs Lolita weerzinwekkend maar wel zinnenprikkelend vindt, zal worden uitgenodigd zijn eigen opvattingen over seksualiteit te toetsen. Wie de racistische uitspraken van de protagonist van Herman Brusselmans’ roman Ex-minnaar verwerpelijk acht maar toch voortdurend hard moet lachen, overkomt iets vergelijkbaars.

Aan het veranderen van vaststaande meningen gaat verwarring vooraf. In het ene boek kan de lezer zich conformeren aan of afzetten tegen de mening van de schrijver, in het andere dient hij zijn opvattingen te toetsen aan de inhoud van het boek. Voor ons is engagement iets heel anders dan het luidkeels profileren van de eigen mening. Dat de belangstelling voor de relatie engagement-literatuur de laatste tijd is toegenomen is in de eerste plaats te wijten aan de vergrijzing van de Nederlandse letterkunde, en daaraan gekoppeld het onbegrip voor de manier waarop de jongste generatie schrijvers geëngageerd is. De kritiek komt voort uit ongenoegen over onze combinatie van thematiek en de wijze waarop die is vormgegeven. Een geëngageerd boek is een spiegel van zijn tijd. Het doet verslag van de straat, de drek, de geilheid, de vrolijkheid, de emoties en het vuil van vandaag. In wezen doen wij niets nieuws. Opzettelijk negeren we het overstatement van het moralisme ten faveure van het understatement van het impliciete engagement. In de boeken van de Generatie Nix komen geen opgeheven vingertjes voor (tenzij functioneel of ironiserend), maar het ontbreken daarvan is geen gebrek. Daarin spiegelen we ons aan de goede oude Tsjechov, die in 1890 al schreef in een brief: ‘Je laakt me voor mijn objectiviteit en noemt die onverschilligheid tegenover goed en kwaad, niet aan idealen en ideeën enzovoort. Wanneer ik paardendieven beschrijf zou jij willen dat ik zei: „Het stelen van paarden is slecht.” Maar dat wist iedereen al lang zonder mij. Laat een jury over hen richten, mijn zaak is het alleen te laten zien wat voor mensen het zijn.’

ROB VAN ERKELENS (uitgever),

RONALD GIPHART (nachtportier),

JORIS MOENS (arts),

redacteuren van het in augustus te verschijnen tijdschrift Zoetermeer