Erasmus van Rotterdam (1467-1536)
Erasmus’ naam wordt tegenwoordig voor van alles en nog wat als etiket gebruikt. zeker in Rotterdam: van brug en verzekeringen tot en met een universiteit. Desiderius Erasmus leefde van …, ja van wanneer eigenlijk? In ieder geval werd hij in de nacht van 27 op 28 oktober geboren en dan preciezer: in de vroege ochtend van 28 oktober, maar van welk jaar? Daar begint de discussie al. Op het Rotterdamse standbeeld staat 1467. maar het kan best wel eens 1466 zijn, of 1469, of …? Hij stierf in ieder geval in 1536, in de nacht van 11 op 12 juli, vlak na de laatste klokslag van middernacht, dus op 12 juli 1536.
Erasmus werd in de onmiddellijke omgeving van de Rotterdamse Sint Laurenskerk geboren. Hij was het onwettige kind van een priester en een chirurgijnsdochter. In die tijd sprak men van defectus natalis, geboorte-defect. Dat heeft natuurlijk weinig met zijn denken te maken, al heeft Erasmus zich veel zorgen gemaakt over van alles wat met zijn geboorte te maken had, over zijn jeugd en over zijn leeftijd.
Vanaf het moment dat hij een school kon bezoeken. heeft hij Rotterdam verlaten om daarheen nooit weer te keren. Erasmus ging in Gouda, Utrecht, Deventer en Den Bosch naar verschillende scholen. Vervolgens werd hij kloosterling in Steyn bij Gouda en werd hij in 1492 tot priester gewijd. In het klooster voelde hij zich helemaal niet thuis. Op den duur wist hij zich te onttrekken aan kloosterlijke verplichtingen, hoewel hij nog lang zijn habijt heeft moeten dragen. Zijn hele leven was aan studie gewijd, na 1501 altijd buiten Holland, na 1521 altijd buiten de Nederlanden.
Erasmus heeft over van alles en nog wat zijn mening naar voren gebracht. Het is aan de ene kant verbazingwekkend hoe bekend zijn ideeën over bijvoorbeeld oorlog en vrede ons nu nog voorkomen en hoe vertrouwd sommige situaties zijn die hij schetst. Als Erasmus het heeft over het feit dat heersers een oorlog starten om hun volk te temmen, komt ons de situatie van voorjaar 1998 voor de geest. De wereld vreesde toen dat de Amerikaanse president Bill Clinton een oorlog met Irak zou beginnen om de aandacht af te leiden van zijn seksuele escapades. Anderzijds schrijft Erasmus vanuit een volkomen andere belevingswereld: helemaal christelijk en volkomen doortrokken van de klassieke oudheid. Daardoor zijn zijn teksten gedateerd en voor ons niet zonder uitleg begrijpelijk.
Uit de inhoud van dit boekje blijkt het grote verschil in levensgevoel en stijl tussen Erasmus en Ronald Giphart. De aangeroerde problematiek is vergelijkbaar, maar de verwerking verschilt hemelsbreed. Op een Erasmusliefhebber komen de teksten van Giphart ongetwijfeld af en toe rauw over. De strekking is echter even eigentijds als indertijd de teksten van Erasmus. Het contrast is duidelijk, wat hopelijk tot heel wat discussie zal leiden. Wellicht prikkelt het boek ook de nieuwsgierigheid naar Erasmus zelf. Dan is het: op naar zijn werken. op naar de bronnen!
Erasmus voor je Kiezen, waar slaat dat op?
Alle stellingen in dit boek hebben op een of andere manier met Erasmus te maken. Soms omdat ze ontleend zijn aan wat Erasmus dacht en heeft geschreven. Soms omdat ze direct met zijn leven te maken hebben. Erasmus voor je Kiezen, dat slaat hier op…
Bijt je vast…
Wat vind jij? Dat is de grote vraag die je in Erasmus voor je Kiezen steeds weer tegenkomt. Vind jij dat doodgaan erg is, maar dat het gaat om de manier waarop je dood gaat? Vind jij het leukste aan een museum de kortste weg naar de uitgang? Vind jij dat geluk boven modaal begint? Jij mag het zeggen, twintig keer.
Erasmus voor je Kiezen bestaat uit stellingen, verhalen van Ronald Giphart en strips van Peter de Wit, die dagelijks “Sigmund” maakt voor de Volkskrant. Bij iedere stelling staat een opdracht. Soms een korte invuloefening, soms een opdracht waarvoor je wat moet doen, iets voor moet opzoeken of lezen.
Je doet het niet voor niets. Natuurlijk, we hopen dat je de opdrachten gewoon leuk vindt, maar er vallen ook prijzen te winnen. Grote prijzen. Maak bijvoorbeeld kans op de hoofdprijs, een computer van 4.000
gulden. Wat je daarvoor moet doen, lees je op pagina 14 en 15 waar we uitleggen wat de Erasmus voor je Kiezen Prijs inhoudt.
De naam Erasmus voor je Kiezen is overigens niet zomaar gekozen. Op de pagina hiernaast lees je wie Erasmus was, wat hij dacht, en wat hij deed. Alhoewel Erasmus honderden jaren geleden leefde, zijn zijn gedachten nog verdacht modern.
Toets jouw mening aan die van Erasmus, pak het boek en bijt je vast. Veel plezier met Erasmus voor je Kiezen.
Het gaat erom hoe je doodgaat
Erasmus heeft nogal eens over de dood geschreven. In zijn jonge jaren was hij bang voor de dood, zeker omdat hij zijn ouders op jonge leeftijd verloor. Tegen het einde van zijn leven schreef hij over de voorbereiding op de dood. Wat de kerk voorschreef was niet zo belangrijk. Belangrijker was dat de stervende zelf de dood als gelovige aanvaardde. God zou hem dan genadig zijn. Hieruit blijkt hoe christelijk Erasmus was, immers: ‘Als ik niet in christelijke geest … zou denken, zou ik geen dag langer willen leven’
(Erasmus aan Luther, 11 april 1526).
J.D. Salinger schreef het mooie verhaal ‘A perfect day for Bananafish’, waarin de hoofdpersoon zich na een reeks fantastische hoogtepunten in zijn leven realisteert: na nu zal alles tegenvallen, mooier dan dit kan het toch nooit meer worden. En daarna jaagt hij zichzelf een kogel door het hoofd.
Daar word ik treurig van, van zo’n verhaal. Kijk, als morgen een oude boer uit Kloetinge van een dijk waait, is dat treurig nieuws, natuurlijk, maar ik zou er niet zelf treurig van worden. Ik hoop voor de oude boer dat hij goed heeft geleefd, en zo niet dan is dat jammer voor de oude boer. Als er echter iemand van tien, twintig, dertig of veertig of vijftig sterft of zichzelf een kogel door het hoofd jaagt, dan kan ik daar nog steeds erg week van raken.
Ik vind: als er van God of het Zingevend Principe, of Boeddha, of de Alweter, of het Opperwezen, of Sinterklaas, of Mercedes-Benz of Wie Dan Ook zonodig mensen dood moeten gaan, is het voor hem of haar toch een koud kunstje ervoor te zorgen dat ze een beetje een goed leven hebben gehad. Wanneer ik over dit soort dingen nadenk, zet ik vaak de Counting Crows op, de beste band ever. Het nummer ‘Perfect Blue Buildings’: ‘It’s 4:40 A.M. on a Tuesday,’ zingt de zanger en ik zing met hem mee: ‘It doesn’t getn much worse than this. In beds in little rooms in buildings on the middle of these lives which are completely meaningless. Help me stay awake. I’m falling… Gonna get me a litte oblivion. Try to keep myself away from myself and me.’
Dit doet me, maffe gedachtensprong, denken aan 10 mei 1637, toen de zevenendertigjarige Suzanne ‘Sterre’ van Baerle overleed, ’s middags rond een uur of vier. Sterre was de echtgenote van Constantijn Huygens. Enkele maanden later wist Huygens verdriet te vertalen in de voor Sterre geschreven tekst ‘Op de dood van Sterre’. Deze tekst eindigt met misschien wel de ontroerendste regel uit de Nederlandse literatuur. De laatste drie regels (licht vermodernnederlandst):
Kom, Dood, en maak mij vlug van deze onrust vrij:
Ik verlang in ’t eeuwig licht ons samen te zien zweven
Mijn Heil, mijn Lief, mijn lijf, mijn God, mijn Ster, en mij.
Tegen geweld kun je je wapenen
Niets is er wreder of afschuwelijker dan de tweegevechten in de arena en de slachtpartijen van de gladiatoren. En toch was de Oudheid op dit schouwspel … dwaas verzot …; de afschaffing van de tweegevechten hebben we … te danken aan een zekere Telemachus, een van degenen die … monniken [dat wil zeggen: eenlingen] werden genoemd. Telemachus … was naar Rome gekomen en toen hij het theater was binnengetreden en daar zag dat er twee gewapenden te voorschijn traden en eropuit waren elkaar te vermoorden, sprong hij naar voren, wierp zich tussen de twee die elkaar als razenden te lijf gingen en riep: ‘Wat doen jullie, broeders? Waarom stormen jullie als wilde beesten op elkaar af om elkaar om het leven te brengen?’ Om kort te gaan, terwijl die vrome man trachtte beider leven te redden, verloor hij zelf het leven: hij werd door de volksmenigte gestenigd. Zo verzot was de dwaze massa op het genot van dit wrede schouwspel’ (Erasmus aan de Franse koning Frans I, Basel, 1 december 1523).
Toegegeven, ik verlang soms naar een pistool. Niet echt natuurlijk, maar wel een beetje. Dat je over straat loopt en dat er dan zo’n wandelende nageboorte van twee bij twee meter tegen je aanloopt.
Op dat moment zie jij in dat mensen op straat soms per ongeluk tegen elkaar botsen, en dus zeg je sorry. De wandelende nageboorte borrelt echter enkele monosyllabische uitroepen van lompheid: ‘Wat… Mot… Je… Nou… Kankerlijer.’ Je wordt een kankerlijer genoemd, om helemaal niets. Wat doe je? Wat doe je als een auto je afsnijdt op een zebrapad? Verontwaardigd je armen omhoog steken? Wat doe je als de bestuurder van de auto vervolgens uitstapt en deze uitvergrote lilliputter niet al te vriendelijk vraagt of je klaop vaor ju kaop wil, kankerlijer?
Wat zou het op zo’n moment mooi zijn als je een pistool had. Dat je eerst gewoon vriendelijk zou zeggen dat zo’n wandelende nageboorte of uitvergrote lilliputter niet zo onredelijk moet doen. En als deze man jou vervolgens fysiek wil aanvallen rustig je punt achtendertig trekken en zeggen: ‘Was er een probleem?’ En dan richten. Heel langzaam. Op z’n bovenbeense gebiedsdelen. ‘Was er nu werkelijk een probleem?’
Het leukste aan een museum is de weg naar de uitgang
Voor Erasmus was een museion bestemd om ongestoord te kunnen werken -> een stilte ruimte, te vergelijken met een treincoupe.
Ik las heel veel boeken, vond dat ik schrijver was en dus was ik met mijn vriend Bert vaak te vinden in het Letterkundig Museum. Nu hebben wij (puur om te choqueren) een heel verleden van literair vandalisme: grappen over net overleden schrijvers, het elkaar onder toezicht van anderen op grote afstand toewerpen van kostbare boeken, het met een fineliner veranderen van strategische letters in oude dichtbundels (in ‘heffen’ de ‘h’), enzovoort. Ja, het is een zware last om altijd maar zo enorm grappig te zijn als wij.
In het Letterkundig Museum bleek het vroeger ook goed geinen, want we waren vaak de enige bezoekers en we zagen zelfs geen suppoosten. Dit verhaal heb ik al eerder verteld en ik zal het blijven vertellen. Na bijvoorbeeld eerst met een heel pakje kauwgum een abstract beeld van Leo ‘de Neus’ Vroman nog abstracter te hebben gemaakt, ontdekten Bert & ik dat de plakletters op de naambordjes boven de vitrines gemakkelijk loslieten.
Welnu, het veranderen van ‘Jan Wolkers’ in ‘Jan Wokkel’ was natuurlijk niet zo moeilijk, want een ‘k’ kun je bij wijze van spreken overal vandaan halen. Het omzetten van ‘Ina Boudier Bakker’ in ‘Ina Bouvier Blaffer’ was al een stuk ingewikkelder, maar om van ‘Cola Debrot’ ‘Coca Cola Debrot Light’ te maken, was toch echt een topprestatie. We waren er urenlang zoet mee. Een museum is zo gek nog niet!
Op je 18e moet je op jezelf gaan wonen
We weten niet precies wat Erasmus op zijn achttiende deed, omdat we zijn geboortejaar niet kennen. Was Erasmus in 1466 of 1467 geboren, dan woonde hij op zijn achttiende met zijn drie jaar oudere broer Pieter in Den Bosch. Ze zaten daar in het fraterhuis van de Broeders des gemenen levens, waar Erasmus zich rot ergerde. Was Erasmus echter in 1469 geboren, dan trad hij op zijn achttiende in het klooster Steyn bij Gouda.
Toen ik een paar maanden op kamers woonde, schreef ik het volgende aan een vriendin: Overigens hebben Bert & ik vandaag voor de tweede keer achter elkaar gekookt, ik bedoel gekookt, zo van dat we ook eerst echt vers voedsel hebben gesneden en daarna in een pan hebben gedaan om het op te warmen en zo. Niet van dat we naar de snackbar zijn gegaan of naar de Chinees, el Griek of los Pizzaria, nee, we hebben al twee dagen achter mekaar meerdere gaspitten gebruikt om een ingewikkelde maaltijd samen te stellen. Toegegeven, op uiterst vieze gaspitten een uiterst vieze maaltijd, maar toch!
Dat is ons al sinds vijf maanden niet meer gelukt! Ik bedoel: twee dagen achter elkaar. Vroeger, vroeger ja, toen we nog thuis woonden en onze vaders en moeders nog kookten, toen aten we bijna iedere dag warm en met verse ingrediënten, maar tegenwoordig… Ook heb ik gisteren in een vlaag van waanzinnigheid zomaar drie wassen achter elkaar gedraaid. Ik wist helemaal niet dat dit wettelijk was toegestaan. De laatste weken leefde ik op twee onderbroeken: één die ik aanhad en één die ik met de hand had gewassen en die te drogen hing. Daarnaast begreep ik pas vorige week de etymologische achtergrond en de semantiek van het woord ‘opruimen’. Ik heb… Ik heb… Ik heb opgeruimd! Dat was omdat mijn kamer inmiddels was veranderd in de binnenkant van een glasbak, een biobak en een vuilniscontainer. Heel interessant, die groene lagen die ontstaan als je een halve fles melk vergeet weg te gooien.
En ik had tientallen van deze flessen op mijn kamer, ieder in een andere staat van ontbinding. Nee, ik ben echt blij dat ik op mezelf woon…
Europa is het centrum van de wereld
Erasmus voelde zich wereldburger. Europa was zijn wereld. Toch bleef hij zich aan zijn herkomst gebonden voelen, al varieerde hij dat thema. In de loop van zijn leven noemde hij zich ‘bataaf’, ‘germaan’, ‘galliër’ of ‘gallogermaan’. In zijn laatste jaren woonde hij in Freiburg im Breisgau en Basel, maar liet hij een paar keer toch merken graag weer naar de Nederlanden te willen komen en dan in het bijzonder naar Brabant.
Waar ligt het middelpunt van de wereld, het epicentrum van de mondiale cultuur, de bakermat van de beschaving?
Amerika heeft geen recht van spreken, want Amerika is nog maar een broekie (zelfs onze Staatsloterij is ouder dan de Verenigde Staten van Amerika). En daarbij heeft iedereen in Amerika een pistool. En in Australië wonen alleen maar boeven. En in Zuid-Amerika alleen maar drugsdealers en kindermoordenaars. En in Azië eten ze met stokjes, terwijl objectief gezien mes en vork toch veel beter schept. En in Afrika moorden ze elkaar uit met hakbijlen. Nee, Europa is het enige beschaafde werelddeel en het centrum van de Wereld.
Heel Europa? Nee, eigenlijk niet. Op school had ik een leraar aardrijkskunde die ons in de eerste les vertelde: ‘Jullie hoeve van aardrijkskunde eigenlijk maar één ding te weten. Onder de grote rivieren begint Afrika.’ Dit was natuurlijk een grapje, maar diep in zijn hart meende de man het wel. Hij bedoelde: landen als Spanje, Italië en Frankrijk horen dan zogenaamd wel tot Europa, maar niet heus natuurlijk. Spanje, Italië ‘en Frankrijk zijn ‘vergane-glorielanden’, die toevallig tot Europa worden gerekend, hoewel ze net zo goed in Midden-Amerika hadden kunnen liggen. Oost-Europa hoort natuurlijk in wezen tot Azië, Duitsland is het qua beschaving ook aan het verliezen, Engeland en Ierland zijn in alle eerlijkheid niet meer dan Derde-Wereldlanden, België is een bananenrepubliek en in Scandinavië broedt onderhuids nog steeds die wilde Vikingen-mentaliteit. Blijft van Europa over: Nederland.
Heel Nederland? Nee, eigenlijk niet. De Friezen hebben Bonefatius vermoord en zijn dat niveau nog niet te boven, Groningers knauwen, net als de Tukkers, Zeeuwen zijn te zuinig, Brabo’s zijn mislukte Belgen, Limburgers mislukte Brabo’s en in de Randstad verkopen ze alleen maar drugs en gaat iedereen naar de hoeren. Blijft over: Utrecht. Europa bestaat uit Utrecht.
Heel Utrecht? Nee, eigenlijk niet. De wijken Zuilen en Kanaal-eiland vallen sowieso af, net als alle omringende gebieden. Blijft over Centrum en wijk Witte Vrouwen. In het Centrum stinkt het, en dus bestaat Europa uit Witte Vrouwen. Heel Witte Vrouwen? Nee eigenlijk niet aan de rand wonen studenten en laag-socialen en die ruimen hun biobak nooit op. Het middenstuk van Witte Vrouwen, Klaverstraat, Goedestraat, Bollenhof: dat is het epicentrum van de wereld, het middelpunt van de mondiale cultuur, de bakermat van de beschaving.
Geluk begint boven modaal
Erasmus groeide op in armoede, maar wist zich later een redelijk inkomen te verwerven. Daarbij was hij wel volkomen afhankelijk van beschermers. Erasmus was zelden tevreden over wat hem werd toegeschoven. Erasmus was zelden tevreden over wat hem werd toegeschoven. Herhaaldelijk wierp hij zijn geldschieters hun gierigheid voor de voeten. Uit zijn testament blijkt dat Erasmus geld genoeg had. Zo kon hij bijvoorbeeld een beurs voor arme studenten financieren. Uit alle gegevens over Erasmus’ financiële besognes blijkt dat hij donders goed wist wat ‘ie waard was.
Geld en ik, wij zijn geen vrienden van elkaar. Vroeger verdiende ik niets, stond ik altijd rood, maar had ik niet het gevoel dat ik dingen niet kon kopen of mijn drankrekening niet kon betalen. Tegenwoordig verdien
ik een vermogen, sta ik nog steeds altijd rood en heb ik bij iedere uitgave het gevoel dat ik me die eigenlijk niet kan verantwoorden qua hypotheek en vaste lasten en Olvarit groentemoes en spaarboekje voor die krijsende luierbevuiler die me van m’n werk probeert te houden. Ik verdien met deze stukjes f 5000,-, en dat klinkt heel veel, maar daar gaat f 750,- af voor mijn agent, ruim f 2500,- om de spotjes van De Belastingdienst te kunnen betalen en f 250,- voor de kosten van mijn kantoor en de overhead van mijn investments. Klinkt saai, hè? Verdienen boven modaal is ook saai. Verdienen onder modaal is’ eigenlijk veel lekkerder. Je uit de naad werken voor een hongerloontje, wat een romantiek! Net als mijn vrienden heb ik als bijbaan naast mijn studie ontelbare uren gespoelkeukend, gebard, geoberd, geluikloopt, gegrilld, gesauzenmixed, geplaceerd, gefrisdrankvatenvuld, getafelsinruimd, gesaladesmaakt, noem maar op. Voor zeven gulden per uur. Als je dan van zes tot elf werkte, verdiende je toch maar mooi vijfendertig gulden! Er heerste een uitgelaten stemming in het restaurant waar ik werkte, vlak voordat het restaurant open ging. Zo’n stemming die je op de prullevisie wel eens ziet onder prostitués, vlak voordat ze de baan op moeten om geld voor hun verminkte kinderen te verdienen. We noemden het studenternij: het voor een hongerbedragje afbeulen van argeloze goedbedoelende studenten die niet in staat zijn hun geld elders anders te verdienen.
Lezen moet verboden worden
Als Erasmus niet schreef, las hij. Hij hield ook best van plaatjes.
Het overgrote deel van de kinderen houdt van lezen (wetenschappelijk vastgesteld). Tot een jaar of veertien lezen kinderen meer boeken dan ze de rest van hun leven zullen doen. Eenmaal op de middelbare school verliezen de leerlingen hun liefde voor het lezen van boeken. Na een paar jaar verplicht ‘Nederlands’ zijn de leerlingen die nog oprecht voor hun plezier met een boekje in een hoekje kruipen verreweg in de minderheid.
Dan regeert de ergste drug van allemaal, de ergste God, de ergste familie: de Televisie. Boeken, kranten en tijdschriften zijn vanaf dat moment verboden en mensen mogen zich alleen nog maar vermaken met televisiestaren. Vierentwintig uur per dag televisie. Vijfentwintig zenders en op iedere zender vierentwintig uur hetzelfde: verdebiliserende quizzen, vermongoliserende spelletjespulp, hersendoodbevorderende liefdesprogramma’s, vertumoriserende talkshows. Lezen is verboden. Wie leest vermaakt zich niet met 800.000 medekijkkalveren, maar individueel – en dat kunnen we echt niet meer hebben. Vermaken doe je in groepen, gezellig, en het liefst met een 06-telefoonnummer erbij voor f 1,05 per minuut. Vermaken doe je met je afstandsbediening, misschien wel een nog lekkerder apparaat dan het gemiddelde geslachtsdeel. Zoals mensen soms avonden achter elkaar voor hun buis kunnen liggen stinken, met dat afstandsdingetje tussen hun benen, zich van de ene zender naar de andere afzappend. In deze tijden kan iedereen zijn eigen programmering bij elkaar drukken: het begint met een fragmentje Lingo, via Rai Uno en een of andere Islamitische soapserie, naar een Frans pratende presentatrice, een Duitse reclame voor maandverband, weer terug naar de miniplaybackshow, om te eindigen met de erotische praatprogramma’s van de EO, Teil Sell, Amazing Discovery’s en een natuurkunde-programma uit de jaren zeventig op Duitsland 3. Ik wil niet zeggen dat de hele wereld verslaafd is aan televisie, maar wel dat de hele wereld verslaafd is aan televisie. Wim Kan (wie?) Wim Kan conferenceerde eens dat een televisie uitzetten te vergelijken is met het doodtrappen van een muis. Hij had gelijk.
Het lijkt wel of mensen genetisch niet in staat zijn hun tv-tje af te zetten en eens een boek te pakken. En als individu een boek te lezen. Eens te denken, in plaats van bij Lingo de letters te raden. Lezen (el éé zet éé en) moet verboden worden. Dat stoort mensen bij het televisiekijken.
De Stones maken bejaardenhuis-rock
Erasmus: ‘In sommige landen wordt de hele dag besteed aan eindeloos gezang […] om nog maar te zwijgen over het soort muziek dat wordt voortgebracht … en waarin geen woord is te verstaan, noch is er een moment rust voor de zangers om te beseffen wat zij zingen’.
Ik zou met een vriend gaan stappen, maar hij belde om te vragen of ik het erg vond dat hij eerst ‘even een paar Engelse muzikanten zou interviewen’. ‘Wie dan?’ vroeg ik in de auto, maar mijn kennis zei dat ik maar gewoon moest afwachten. Om tien uur ’s avonds dienden we ons te melden bij een rockcafé in de binnenstad van Amsterdam. Ik was benieuwd. Op een bord stond aangekondigd: ‘Vanavond: de R Screwband.’
‘Wie gaan hier nu eigenlijk optreden?’ vroeg ik aan de fotograaf, toen mijn kennis even drank ging halen. De fotograaf dacht eerst dat ik een grapje maakte, maar toen hij doorkreeg dat ik echt niet wist wie er kwamen, antwoordde hij: ‘Nou, officieel gaat hier vanavond de crew van de Rolling Stones een mopje jammen, maar officieus weet iedereen dat de Stones zelf ook komen meespelen.’
‘Bedoel je dat hier vanavond Mick Jagger en Keith Richards zullen zijn?’ vroeg ik ongelovig.
‘En Ron Wood. Alleen Charlie Watts komt niet, want die ligt altijd vroeg in bed.’
Om twaalf uur zagen we een erg dik iemand binnenkomen, die volgens mijn kennis de roadmanager van de Stones was. De roadmanager luisterde twee nummers van de R Screwband mee en schudde toen zijn hoofd naar de eigenaar. Om hem heen werd verschrikt gereageerd. Hij schudde zijn hoofd van nee? Overmoedig stapte ik naar de roadmanager toe om uitleg.
‘No: zei de man, ’too crowdy,’ Het was te druk. De Stones, die spelen voor uitverkochte stadions, durfden ‘niet te komen omdat er vijftig mensen te veel waren in een Amsterdams zaaltje aan de gracht. Toen de roadmanager
wegging, drukte hij achteloos een speldje van de Stones in mijn handen. Als troost.
Reizen is vluchten
Erasmus heeft veel gerejsd. Hij verlangde wel naar een vaste woonplaats, maar bleef ongedurig. Soms reisde hij inderdaad om wat te ontvluchten: de pest, aanvallen op zijn persoon, oorlogsdreiging. Toch was reizen geen vluchten voor Erasmus, ook was het geen activiteit die op zich zelfstond. Reizen hadden een doel en slechts zelden is er iets in zijn geschriften te vinden over wat hij onderweg zag.
De meeste mensen gaan op reis om andere landschappen te zien, andere culturen te leren kennen, ander voedsel te eten en vaak ook om de rottigheid thuis tijdelijk te vergeten. Bijna niemand gaat op reis voor de buitenlandse toiletten. Ik wel. Het bathroom van TGIF in 34th Street Manhattan, het toilet in een Dubbeldekker van de Zuid-Afrikaanse Spoorwegen, de stanza de bagno van een enorm bordeel op Sicilië, het sanitair van de afdeling Obstétique in een ziekenhuis in Marseille, de retirade van de Portugese Ambassade in Nieuw-Zeeland, het schijthuis van Het Pandje in Utrecht, de Ikea-pot in het appartementje van een Antwerps meisje: in al deze ruimtes is het goed toeven. Een toilet is een plek waar je tot Grote Inzichten In Zichzelf En Het Leven kunt komen, los van de vraag in welk land dat toilet gelegen is. Al ben je nog zo druk en hectisch, al is je leven een puinhoop en lig je geestelijk helemaal overhoop, op een wc vind je noodgedwongen de rust over de dingen na te denken. De gang naar het toilet is een mooie gelegenheid voor bespiegeling en meditatie. Zat men overal op aarde maar wat vaker op het toilet, heb ik eens bedacht, dan was
er vast ook minder oorlog.
Woorden zijn machtiger dan wetenschap
Erasmus was overtuigd van de macht van het woord, vooral van zijn eigen woorden. Zijn oproepen tot vrede voorkwamen echt geen oorlogen, zijn betoog voor eenheid in de kerk heeft de reformatie niet afgewend.
Mijn vader leerde me vroeger dat als hij mij kietelde ik alleen maar duizend keer hoefde te zeggen: ‘Ik kan tegen kietelen!’, en dan zou ik er ook tegen kunnen. Hoe vaak hij mij ook kietelde, hoe vaak ik ook riep (giebelend, gillend, bilspierknijpend): ‘Ik kan tegen kietelen!’, nooit kon ik daadwerkelijk tegen kietelen.
Dit lijkt op de wetenschappelijk ogende onzinturf van Emiel Ratelband. Niet alleen wetenschappers hebben namelijk de rol van God proberen over te nemen na diens dood, maar velen anderen met hen. Soefies, New-Agers, Boeddhisten, Horoscopisten, Oibibio’s, Yomanda’s en Tjakka’s en een heel leger andere verlichte prietpraters. Ratelbands theorie heet het ‘neuro-linguïstisch programmeren’ en komt er in al zijn simpelheid op neer dat je met taal de wereld te lijf kunt. Als je iets wilt, hoef je alleen maar duizend keer hardop te zeggen: ‘Ik wil het’, en dan lukt je dat ook (volgens Ratelband). Ik heb nu gezien dat Ratelband zijn kunsten ook mag vertonen op de Duitse tv. Ik wil dat Ratelband naar Duitsland emigreert. Ik wil dat Ratelband naar Duitsland emigreert. Ik wil dat Ratelband naar Duitsland emigreert. Ik wil dat Ratelband naar Duitsland emigreert (plus nog 996 keer).
De wereld gaat aan meningen ten onder
Erasmus: ‘Een algemene discussie over fouten treft nooit een bepaald persoon. Maar als iedereen zich gekwetst voelt… bedriegt men zichzelf door woorden als een persoonlijke aanval te voelen.’
‘Je zegt dat zelfs mensen die het onderwerp onaangenaam vinden mijn intelligentie, geleerdheid en welsprekendheid bewonderen, maar dat zij onaangenaam getroffen zijn door mijn gestrengheid. Ik heb niets aan dat soort lof, zeker niet van lieden waarvan ik vind dat zij noch intelligent, noch geleerd noch welsprekend zijn, want als zij dat wel zouden zijn, zouden ze zich niet zo opwinden over mijn grappen … Zij zouden zich moeten realiseren … dat een algemene discussie over fouten nooit een bepaalde persoon treft: (Erasmus aan Maarten van Dorp, mei 1515)
Overal zijn meningen, iedereen heeft een mening, je kunt geen onderwerp zo gek bedenken (Achterhoeks schaapschudden, de Spice Girls of Sex voor de Buch) of de meningen vliegen je om je oren. Meningen in de krant, meningen op televisie, meningen op straat, meningen in bed, meningen op school – overal, altijd, onophoudelijk spuien Nederlanders hun ontzettend interessante meningen. Nederland stort bijna in elkaar onder de zwaartekracht van het speeksel van al die meningen. Ik word daar soms gek van (dat is mijn mening en die deel ik).
En toch is de vrijheid van meningsuiting de belangrijkste vrijheid die we hebben. Wanneer iemand in een land als Polen maar een kwart van de meningen spuit die hij in Nederland kan spuien, is de kans groot dat hij regelrecht in de gevangenis wordt gegooid (om van veel andere, nog gezelliger landen maar te zwijgen). De vrijheid die hier heerst, wordt elders niet geloofd.
Vrijheid van meningsuiting betekent bijvoorbeeld dat je mag beweren dat christenen gore misdadigers zijn, dat de Paus een massamoordenaar is, dat uitkeringstrekkers veel te veel belastinggeld opmaken, dat Limburg voor één gulden mag worden verkocht aan Duitsland, dat het Fries helemaal geen aparte taal is maar een dialect van het Gronings, dat locale politici corrupt zijn en vaak naar de hoeren gaan (vooral in Utrecht), dat PvdA’ers zich zogenaamd inzetten voor het volk maar altijd eerder hun eigen zakken vullen, dat Erasmus een bange wezel was die nooit geld gaf aan goede doelen, dat Willibrord Frequin door een kudde oververhitte stieren een paar dagen achter elkaar in zijn kont mag worden verkracht. dat Hitler een toffe peer was die erg van dieren hield, dat het apartheidsbeleid in Nederland nog niet zo’n gek idee is en dat het jammer is dat er nooit een atoombom op de Efteling is gevallen.
Vrijheid van meningsuiting betekent namelijk ook dat er dingen gezegd kunnen worden waar je het pertinent niet mee eens bent. Als niemand een mening heeft is het gemakkelijk om eensgezind te zijn (Duits spreekwoord, Wolfgang Eschker).
Als je bang bent, ben je een schijterd
‘Mijn leerling-knecht heeft mij, op uw bevel en met uw woorden, een angsthaas genoemd, omdat ik, uit vrees voor ik weet niet welke kleine pestepidemie, de hielen had gelicht. Voor een Zwitserse huursoldaat zou dat een niet te verdragen belediging zijn, maar een dichter, een minnaar van rust en schaduw, raakt zij hoegenaamd niet’ (Erasmus aan Fausto Andrelini, Orléans, 20 november 1500).
Angst heb ik niet voor grote dingen, maar juist voor kleine. Alle belangrijke,
grote beslissingen in mijn leven heb ik zonder enig haperen genomen, het zijn de kleine dingen die me angst inboezemen. Ik kreeg kramp rond mijn sluitspieren wanneer ik vroeger, jaren geleden, voor een erg mooi meisje had gekookt. Zou ze het wel lekker vinden? Zou ze mijn gespreksstof wel weten te waarderen? Zou ze vinden dat ik goed kon zoenen? Zou ze misschien lachen om mijn lul? Dat soort futiliteiten. Ook kan ik nog steeds bibberaties krijgen als ik soms bij kennissen, uitgevers, schoonouders of andere vreemden op de pot zit. Dan merk ik een vervelende schaamte. Ik hoor mijn kennissen, uitgevers of schoonouders in de gang of in de keuken en ik laat mijn peristaltisch plezier vergallen door de geluiden waarmee mijn drukdraaien gepaard gaat. Ik bedoel: ben ik de enige die op een onbekend toilet een pakketje wc-papiertjes bij zijn kont houdt om het volume van zijn begeleidend scheetgereutel te dempen, bang dat iemand kan horen dat ik een mens ben? Ben ik de enige die wc-papier in de pot neerlegt om het vallen van zijn keutels onhoorbaar te maken? Het is toch vreemd dat je gêne voelt over iets zo normaals en dagelijks als een ‘dikke drol van stront uit je kont’ (zoals Gerard Reve het liefkozend noemt)? Wat het kleine betreft ben ik een echte schijterd.
Alcohol geeft je meer lef
Erasmus verafschuwde vraatzucht en dronkenschap, ondeugden die hij vooral met Holland (en dus zijn herkomst) in verband bracht. In 1498 verzuchtte hij hoe hij in Holland altijd moe werd van de slemppartijen en verwees hij in een brief aan zijn vriend Willem Herman naar dronkemanspartijen in Gouda. Willem lustte zelf echter ook een borrel, want een paar jaar later schreef Erasmus aan een derde vriend: ‘Willem haastte zich naar het drinkgelag, ik naar mijn boeken’.
Het is nu 1998, het is iets van bij enen, en ik ben totaal, maar dan ook heel erg dronken. Ja, ik heb gedronken en niet zo’n heel erg klein beetje ook. Ik schreef eenzamen, maar ik ik zit me echt heel erg in te houden om geen fouten te maken. NOrmaal maak ik wel fouten, want dat vind ik leuk, ik becdoel, ik vind het leuk om fouten te maken zogenaamd dan, zogdenaamde fouten, zo van kijk mij eens even een leuk een fout maken, zo van; ik weet dat het fout is, maar toch maak idk de fout. Tanhs maak ik fouten die ik niet wil maken, (of misschien zou ik ze anders toch ook laten staan, want zo gaatt dat met fouetn), en dus zit ik met mijnen dronken kop heel erg nuawkuergi te kijken of ik typfouten maak. Goed., Genoeg gefouteluld.
Ik ben dus zo dronken als een Maleier. Het begon met een DE Koninck (niet Palm, alstjeblief niet) en daarna nog een, en toen wilde ik naar huis gaan, maar ik nam nog een derde, en toen ik die lekker dronk, zei mijn vriend Bert dat ik most blijven. ‘Bert,’ berte ik, ‘wat leuk dat je vnindt dat ik mot blijven. Eindeluilkj iemand die dat vindt.’ Ik nams nog een De Koninck, mijnen vierde om gruwelenlijk prijcies te zijn, en brrrjaops ik begon me al aardig tipsydepipsy te voelen. Ktue! Ktu! wat ben ik dronken. Bert en ik (ookwel ikpik voor m’n vrienden) lulbabbelden over alcohol en zo, en hoe lekkerr je soms kunt voelen alks ej een paar glazen of zo of nog meer hebt gedronenlkn. Ik nam nog een HOegaarden Grand CRu, want de DE Konicnks (Nee, niet Palm) waswaren er nog wel, maar de barman had zich vergijtt. Nou en! Dan maar HOegaarden. Als je al vier DE Koninkck op hebt, smaakt een Hogaarden Grand CRu best wel lekker.
En toen zeide Bert, die zei: laten we allee8bei de vrouw gaan nbellen op wie verliefd zijn. Nu was ik op dat moment, en nog steedts eignelkjio wel heel erg verliefd op Mascha. Dus Ik ledigde net mijnen Hoegaarden GRand Cru, en ik zei tegen Bert datie even moest wachten. Ik was toen al behoordelijk geïntoxideerd. ‘Maschaaaa,’ riep ik, weer terug met mijnen tweede Hoegaarden. ‘Vijfónhalve maand, dat is niet niks, weet je dat?
Dat is geen apezeik, wat je me daar verteld. kIk bedoel:’ het was over de
telelf9oon: ‘Mascha, waarom gaan we niet trouwejn?!; Bert, dat zei ik dus tegen Mascha. Nou, Machsa mnoest wel lachen en ze zeoi: je bent dronken en we hebben het er morgnen wel over. Helemaa, op het eind zei ze dat op ging hangenn. Ik baalde zo van mezellove, jongen, toen ik terugkwam bij Bert, wantklj nu hadj ik het vast vepest met me dornkenmastgeluk. Ik nam nog een vierde Hoeg en dat is de laaste, zei ik, enek jBert ook en daarnakjf heb i a alleeen nog maar geroepen: Masacha ik houj van je! Maacha ik hoirjepoj van je ! I; hou vna ej!”
Gedrag zit ook in je genen
De dwaasheid spreekt: ‘Zie, op zo’n vader beroem ik mij [nl. Plutus, de God van het kapitaal]. Ik ben op de doodgewone manier ter wereld gekomen … Jeugd, de liefste en de geestigste der nimfen, was mijn moeder. Mijn vader was met haar niet in zo’n ouderwets degelijk huwelijk verbonden … Neen, bij mij ging alles veel romantischer, want ik ben gewonnen uit zulk een vrije liefde, als mijn vriend Homerus zo vaak beschrijft. Vergis U echter niet: … Plutus … heeft mij verwekt …, nog in de kracht van zijn leven en nog vurig, niet alleen door zijn jeugd, maar veel meer nog door de nectar die hij toen tijdens een goden maaltijd wat al te sterk en overvloedig had gedronken’ (Erasmus in Lof der Zotheid).
Normen en waarden. Gedrag. Sociale achtergrond. Genetisch beïnvloede agressiviteit. Ik heb net aan mijn vriendin gevraagd. wat ik hierover in Godsnaam zou moeten zeggen (de belangrijke dingen uit mijn leven bespreek ik altijd met mijn vriendin). Zij lag echter nog in bed (ze is vannacht uit geweest en dan lijkt het toch altijd even of ik in The Godfather verzeild ben geraakt en er een dood paardenhoofd in mijn bed ligt) en murmelde een ietwat chagrijnig: ‘Weet ik veel… Doe het over Bosnië.’ Ze keek me plotseling heel ernstig aan en voegde eraan toe: ‘Want het is heel erg, wat daar is gebeurd.’ Het is een vaste grap in ons gezin, en trouwens ook in een groot deel van mijn kennissenkring, om als niemand meer iets weet te zeggen even overdreven gratuit stil te staan bij de Bosnische verschrikkingen.
Zo herinner ik me een anecdote over de schrijver Joris Moens (bekend van de romans Bor en Zondagskind). Hij was met de ghostwriters van een zogenaamd door een zanger zelf geschreven autobiografisch boekje (ik
kan helaas niet vertellen om wie het gaat) bij een concert van Gerard Joling. In de pauze werd het publiek gefêteerd op een voorstellinkje van een goochelaar. Deze man had een charmante assistente die hij in een grote kist liet plaatsnemen. Het publiek keek ademloos toe. De goochelaar sloot de kist en vergrendelde deze. waarna hij een groot zwaard pakte en er dreigend mee in het rond zwaaide. Het publiek keek nog steeds in opperste concentratie toe. De goochelaar liep met het zwaard in de richting van de kist met daarin zijn assistente. Wat ging de man in godsnaam doen? De man maakte aanstalte het zwaard in de kist te steken!
Nu werd het Joris Moens te veel! Net voordat de goochelaar zijn zwaard in het argeloze lichaam van zijn assistente wilde drukken, stond Joris Moens op en schreeuwde: ‘Doe niet! Schoft!’
De goochelaar haperde heel even. In de zaal reageerde niemand. Uiteindelijk stak de goochelaar zijn zwaard toch maar in de kist, een beetje lullig eigenlijk. Het bleek een truc te zijn. Achteraf verklaarde Moens: ‘En toch blijft het raar. Waarom zou je in een theaterzaal wel toejuichen, wat je op straat absoluut zou verbieden. Dit gedrag doet mij sterk aan Bosnië denken…’
Jaloezie is een ziekte
‘Je weet wat ik wil zeggen. Het is mij toch echt niet verborgen gebleven dat je jegens Willem bereidwilliger bent … waarover ik helemaal niet jaloers ben’, schreef Erasmus in september 1500 aan zijn vriend Jacob Batt, die zijn belangen bij zijn beschermvrouwe Anna van Borselen behartigde. Van Borselen kwam echter niet over de brug, wat Erasmus wanhopig maakte: ‘… Zij heeft wel geld om die liederlijke kerels met hun pijen aan en die gemene praatjesmakers (je weet wie ik bedoel) te onderhouden, en zij heeft geen geld om een man te steunen die boeken kan schrijven die voor het nageslacht nog waarde zullen hebben, om maar eens een beetje verwaand over mezelf te praten?’ (Erasmus aan Jacob Batt, Parijs, 27 januari 1501).
Er zijn twee soorten jaloezie: die van angst en die van afgunst. Jaloezie uit angst is de geliefde (m/v) die vermoedt dat zijn beminde (m/v) zijn grote plasser (m/v) in een andere plasser (m/v) steekt (of in andere lichaamsdelen). Deze angst komt voort uit zelfhaat. Ik heb ooit een vriendin
gehad die er zo van overtuigd was dat ik overspel pleegde, dat ze zelf ook vreemd begon te gaan. Toen ze erachterkwam dat ik toch geen overspel pleegde, bleef ze zelf gewoon vreemdvrijen. Haar motivatie was: als ik geen overspel gepleegd had, had ik wel overspel willen plegen – en dat was in haar ogen net zo erg. Haar jaloezie werd zo groot dat we onophoudelijk ruzie hadden. Ik was verliefd op al haar vriendinnen, masturbeerde op andere vrouwen, ik ging naar bed met ieder meisje uit mijn omgeving, ik dacht aan andere meisjes als ik met haar in bed lag en ik ging stiekem naar bordelen. Uiteindelijk kreeg ze de gewoonte om dit soort ruzies te beëindigen door met een scheermesje sneeën in haar lichaam te maken. Toen kwam ik erachter dat jaloezie ook een ziekte kon zijn. Over dit meisje schreef ik een roman (met de prachtige, mooie, lieve, ontroerende titel Ik ook van jou), en die verkocht zo goed dat andere schrijvers daar weer jaloers op waren.
Seks maakt meer kapot dan je lief is
Erasmus zegt over zichzelf dat hij nooit seks heeft gehad. Toch heeft hij wel over de omgang der sexen geschreven, onder andere: De Dwaasheid spreekt: ‘… uit dat komieke, rare ding, waarover men niet kan spreken zonder in de lach te schieten, komen alle mensen voort. Dat is de heilige bron, waaruit al het leven opwelt… Welke man zou zich nog willig het dwangbuis van de huwelijkse staat laten aantrekken, als hij alle ongemakken van het huwelijk van te voren overwoog…! En welk meisje zou zich ooit aan een man geven, als zij de gevaren en de weeën van een bevalling voorzag en zich de lasten, verbonden aan de opvoeding van haar kroost voor ogen stelde? … Het is dus uit het liefdesspel van scherts en roes, dat zelfs de eerwaardige, ascetische filosofen voortkomen… Dat jullie aan mij de kiem en de bron van het bestaan te danken hebben, is nog maar een kleinigheid vergeleken bij al het genoegen dat jullie je leven lang dankzij mij zult kunnen smaken. Immers, wat blijft er van het leven over zonder zingenot!?’ (Erasmus in lof der Zotheid)
Een vriendin van mij woont vlak bij de Amsterdamse wallen. Vroeger zou ik dat op z’n minst een beetje eng hebben gevonden, maar thans niet meer. De wallen en ik hebben namelijk een relatie. Ondanks het feit dat de walbuurt natuurlijk draait om een volwassen zaak als seks, vind ik het bij uitstek een uiterst kinderachtige plaats. Hoewel iedere toerist in Nederland schaamteloos en rondje Efteling, Keukenhof en wallen maakt, had ik rond mijn twintigste nog nooit een hoer van dichtbij gezien (niettegenstaande het feit dat ik er natuurlijk het ruklazerus over had gefantaseerd). De dag dat ik voor het eerst op de wallen verscheen, werd er door de politie ludiek actie gevoerd en had men besloten met vijfduizend agenten de hoerenbuurt voor één keer de veiligste plek van Nederland te maken. Mijn eerste indruk van de wallen was dus nogal vertekend. Pas zes jaar later bezocht ik het erotisch epicentrum van de wereld voor de tweede maal. In het kielzog van een
meisjesstudentenjaarclubgalabijeenkomst (een leuk woord voor galgje) werd ik met een paar andere galapartners door een rondleider langs de peeskamertjes, theaters en sekswinkels geleid.
Vorig jaar was ik voor de derde keer op de grootste speelgoedwinkel van Nederland. Ik had een afspraak met iemand vlak achter de wallen, en om daar nu via Amsterdam-Noord naartoe te gaan leek mij wat overdreven. Ik was echter te vroeg en in het verloren half uur dat mij restte, ben ik bij een van de vele sekswinkels binnen gestapt. Ik dacht: ik ben een volwassen man, mij kan niets gebeuren, ik ga gewoon een keertje kijken.
‘Zoekt u iets speciaals?’ vroeg de vriendelijke jongen heel wat vriendelijker dan je in de gemiddelde bakkerszaak wordt geholpen. Ik schudde van niet en drentelde een beetje door de winkel. Bij de speciale rubber- en leerkast bleef ik staan.
‘Wil je een speeltje?’ riep de winkelbediende, waarna hij op me af kwam lopen. Voor ik het wist had hij de kast geopend en haalde hij er zwepen, leren dildo’s en nephandboeien uit. ‘Ik heb ook nog gouden vibrators in de aanbieding,’ legde hij verder uit. Ik verdenk de jongen ervan economie te hebben gestudeerd, want tien minuten en twintig verkooptechnieken later, stond ik met het goedkoopste paardrijzweepje buiten, zo’n werktuigje waarmee Kim Basinger in 9 1/2 weeks ook op haar been wordt geslagen.
‘Hebben de wallen met liefde te maken?’ zei een stemmetje in mijn hoofd, wat ik sluw wist om te vormen tot: ‘Kunnen seks en liefde van elkaar gescheiden worden?’ Later sprak ik hierover met een hustler, een man die andere mannen bij sekstheaters naar binnen moet praten. Hij bleek een afgestudeerde historicus te zijn, die zes talen sprak, met een behoorlijk grofgebekte tongval. Ooit wilde hij voor de klas, maar eerst was het zijn plan tien jaar goed geld te verdienen door Italianen en Engelsen uit te leggen dat ze ‘een neusmassage zonder handen’ of andere leuke lichamelijke traktaties konden krijgen. Op de vraag of men (hoeren, pooiers, klandisie) op de wallen gelukkiger of ongelukkiger is dan elders, antwoordde deze jongen onmiddellijk: ‘Beslist niet ongelukkiger. Hier gebeurt velen zouden willen, maar niet durven.’
Daar moest ik toch even over nadenken.
Iedere wetenschapper is een beetje God
Laat ik dus mijn toevlucht zoeken bij de scharen van geleerden: de wetenschap schept mensen, de wijzen meer-dan-mensen, de godgeleerdheid goden. Bij hen zal ik zeker rust kunnen vinden na al dat ronddwalen. Maar helaas, ook hier oorlogen, zij het van andere aard: minder bloedig, maar niet minder onzinnig. De ene school van geleerden is het oneens met de andere … In een en dezelfde universiteit is de rector in strijd gewikkeld met de dialecticus en ligt de theoloog overhoop met de jurist. En zelfs binnen dezelfde faculteit vechten ze met elkaar …. En wanneer de zaak niet met dolken of lansen wordt uitgevochten, doorsteken ze elkaar met in vergif gedoopte pennen, verscheuren ze elkaar op papier en treft de een de goede naam van de ander met woorden die zijn als dodelijke pijlen’ (Erasmus in Vrede’s weeklacht, 143-157)
Bijna tweeduizend jaar geleden werd in Betlehem een man geboren die de geschiedenis is ingegaan als Jezus Christus. Ik neem aan dat dit waar is. Veel mensen denken dat deze Jezus Christus de zoon van God is. Ik neem aan dat dit niet waar is, om de eenvoudige reden dat iemand in wie ik niet geloof geen zoon kan hebben. Het woord ‘geloven’ geeft al aan dat het bestaan van God niet te bewijzen valt, maar dat mensen er desondanks van overtuigd zijn dat hij bestaat. Dit (oprechte) geloof is vaak gebaseerd op een of meerdere ‘religieuze ervaringen’, momenten waarin God zijn bestaan heeft laten ‘voelen’.
Zo’n ervaring heb ik – jammer genoeg, zou ik er bijna bijzeggen – nooit gehad en het zou derhalve onzin en leugenachtig zijn als ik geloofde dat God zou bestaan. Als andere mensen op grond van hun gevoel God erkennen, vind ik dat hun persoonlijke recht en zaak; daar ben ik humanist voor. Voor mij is hun geloof echter geen bewijs voor het bestaan van de Schepper, zoals mijn ongeloof voor hen geen bewijs is voor het ontbreken van de man. Ik ben niet snel geneigd een christen mijn ongeloof op te dringen (waarom zou ik, verdomme?), maar op mijn beurt hou ik er niet van als christenen mij proberen te bekeren.
Vroeger zat de wereld veel simpeler in elkaar. De problemen waarmee de mensen worstelden waren dezelfde problemen als nu, alleen de antwoorden waren eenvoudiger. Die antwoorden hadden namelijk allemaal met God te maken. Waar komen wij vandaan? God heeft ons geschapen. Waarom leven wij? Om God te dienen en de zonde van Adam & Eva op ons te nemen. Waarom sterft mijn drie jaar oude peuter op erg pijnlijke wijze? Dat doet God om ons te beproeven. Waarom gaan wij dood? Om God te laten bepalen of wij goed hebben geleefd (hup, naar de hemel) of iets te vaak aan onze plassers hebben gezeten (hup, naar de hel). Eeuwenlang ging men in Europa slapen met het idee dat God over de wereld waakte. En toen kwamen de Eerste en vooral de Tweede Wereldoorlog en werd op vrij lugubere wijze het geloof in een goede, barmhartige God afdoende vernietigd.
Hoewel er nog steeds enkele echte, rigide Christenen het volk proberen te stichten (zo beweert de Evangelische Omroep nog wekelijks dat de Evolutietheorie van Darwin niet klopt en dat de wereld door God is geschapen in zes dagen), is het geloof in de Almachtige Godheid grotendeels verdwenen.
Probleem is echter dat de meeste mensen niet zonder een God kunnen en iemand nodig hebben die hun vertelt waar ze vandaan komen, waarom ze leven en waarom er kinderen van drie doodgaan.
Als er één groep is die de rol van God heeft willen overnemen, zijn het de wetenschappers, in wie het vertrouwen tegenwoordig schier onbegrensd lijkt. De professoren zijn de priesters van deze tijd – waarbij ik moet bekennen dat ik gelovige ben onder de gelovigen. De Evolutietheorie lijkt mij eerder te kloppen dan het Scheppingsverhaal uit Genesis. Misschien is er weer een wereldoorlog nodig om ons te laten inzien dat de wetenschap ook niet de wijsheid in pacht heeft.
De Erasmus voor je Kiezen prijs
Heb jij weleens van die dagen dat je een zelfbedachte liedtekst in je hoofd hebt? Van die dagen dat er een prachtig gedicht of verhaal uit je pen rolt? Van die dagen dat je je zo ergert over iets dat je direct een boze brief aan de minister-president zou willen schrijven? Heb jij weleens een verhaal in je hoofd waarvan je denkt: dat moet verfilmd worden, of… daar moet een soap van worden gemaakt? Misschien is het jouw dag wel… Doe mee aan de Erasmus voor je Kiezen Prijs en maak kans op een super-pc ter waarde van 4.000 gulden.
WAT MOET JE DOEN?
Voor de Erasmus voor je Kiezen Prijs vragen we je jouw mening te geven. Op deze pagina’s staan korte stellingen, aangevuld met teksten van Erasmus over drie onderwerpen: vrouwen, geld en oorlog. Je kunt deze teksten als inspiratiebron gebruiken om duidelijk te maken wat jij van deze onderwerpen vindt. Je mag ook één van de stellingen uit dit boek kiezen of zelf een stelling bedenken over een onderwerp dat jou bezighoudt.
Er zijn zeven manieren om je mening voor het voetlicht te brengen. Je kunt:
In de handleiding die je docent heeft gekregen bij dit boek, hebben we tips gegeven voor het maken van bijvoorbeeld een column, een kritiek of een verhaal. Je kunt dus altijd bij hem of haar terecht voor meer informatie, ook voor de criteria die de jury hanteert.
Hoe doe je mee
De termijn waarop je je inzending kunt toesturen, faxen of e-mailen sluit op 15 januari 1999. Je bijdrage mag niet langer zijn dan 1200 woorden, wat ongeveer gelijk is aan twee A4-tjes getikte tekst. Een handgeschreven inzending is ook mogelijk als deze goed leesbaar is en het maximum van twee A4-tjes niet overschrijdt. Kortere bijdragen zijn wel mogelijk.
Het is ook mogelijk om samen met een klasgenoot of als klas geheel mee te doen aan de Erasmus voor je Kiezen Prijs. Inzendingen zonder naam, adres en telefoonnummer van de inzender worden niet in behandeling genomen.
Je kunt je inzending sturen aan: Erasmus voor je Kiezen Prijs,
p/a Van Miereveldstraat 3, 1071 DW Amsterdam,
faxen kan op nummer (020) 662 58 80,
e-mailen is ook mogelijk: erasmus@brains.nl
De jury
Uit de inzendingen kiest de jury onder voorzitterschap van Ronald Giphart de vijftig beste inzendingen. De makers worden uitgenodigd voor een spetterende happening in Rotterdam. Natuurlijk kunnen je ouders, vrienden, klasgenoten of leraar ook meekomen. Tijdens deze happening worden de bijdragen gepresenteerd en maakt de jury winnaars bekend.
De Erasmus voor je Kiezen prijs
1e prijs: Een computer plus printer, ter waarde van 4.000 gulden
2e prijs: Een videocamera, ter waarde van 1.000 gulden
3e prijs: Een fototoestel, ter waarde van 500 gulden
Voor de eerste drie prijswinnaars wordt daarnaast een boekenpakket voor de klas samengesteld ter waarde van 750 gulden. Ook krijgen zij het boek ‘De verbeelding van het denken’, dat een overzicht geeft van de westerse en oosterse filosofie.
Voor de vijftig eerste inzenders ligt er bovendien een boekenbon te wachten van 50 gulden.
Vrouwen zijn er om mannen te behagen
Erasmus’ gedachten over vrouwen waren niet altijd even verheffend. In zijn jonge jaren was hij weliswaar weleens verliefd geweest, toch gaf hij herhaaldelijk blijk van vooroordelen. Vrouwen waren in zijn ogen dwaze
schepsels. Erasmus leidde uit al hun bezoekjes aan kappers – de schoonheidsspecialisten uit de middeleeuwen – af dat vrouwen geen ander verlangen kennen dan mannen behagen.
‘Al draagt een aap een gouden ring, hij is en blijft een lelijk ding’, schreef
Erasmus in zijn beroemdste werk, Lof der Zotheid.
Oorlogen zijn altijd te voorkomen
Erasmus keerde zich fel tegen oorlog. De vrede was volgens hem altijd boven oorlog te verkiezen: In Vrede’s weeklacht schreef hij: ‘Maar ik schaam me, als ik bedenk om wat een schandelijke, onbeduidende redenen christenvorsten de hele wereld tot oorlog aanhitsen…’ Erasmus maakte zich vooral boos om het feit dat vorsten tweedracht zaaiden onder het volk, puur om hun eigen macht te versterken. ‘Maar nu zien we dat aanleidingen van oorlog vooral uitgaan van hen, die … het volk juist zouden moeten kalmeren.’
Geld regeert de wereld
Erasmus noemde geld de vergulde God van het kapitaal. Hij bedoelde daarmee dat geld oppermachtig is en de wereld regeert. Oorlogen worden om geld gevoerd, en om niets anders. Erasmus constateert nogal bitter dat het juist de dwazen zijn die geld weten te verdienen. ‘… dwazen stroomt het geld toe; zij worden geplaatst aan het roer van de staat en in alle opzichten gaat het hen voor de wind … Men kan alles gedaan krijgen, wanneer men maar met geld in de hand gereed staat’ (ontleend aan de Lof der Zotheid)
Erasmus voor je Kiezen is een initiatief van de Stichting Lezen, in samenwerking met Stichting Praemium Erasmianum en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Stichting Lezen is het landelijk platform dat lezen in Nederland in brede zin bevordert.
Erasmus voor je Kiezen is een onderdeel van het Festival van Contrasten, een landelijk evenement ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van
de Erasmusprijs. De Erasmusprijs wordt uitgereikt door de Stichting Praemium Erasmianum.
De jarige Erasmus Universiteit Rotterdam (25 en 85 jaar) wil met dit project jongeren stimuleren tot bewuste keuzes – in de geest van Erasmus.
Deze uitgave is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Volkskrant, Stichting WeTeN, Stichting Krant in de Klas, de Nederlandse Boekverkopersbond, VX 8000 en Brains Unlimited.
Erasmus voor je Kiezen wordt mede mogelijk gemaakt door het VSB Fonds en de Gemeente Rotterdam.
Colofon
Erasmus voor je kiezen is een eenmalige uitgave die gratis beschikbaar (zolang de voorraad strekt) wordt gesteld aan docenten geschiedenis, godsdienst, Nederlands, maatschappijleer. Het boek is als aanvullend lesmateriaal te gebruiken in de klassen bovenbouw Havo en VWO. Bij dit boek verschijnt een docentenhandleiding.
Redactie: Anne Bos, Jenny de Jonge, Max Verbeek (docenten), Wendy de Graaft, Marieke Sanders (Stichting Lezen), Anne Marie de Walle (de Volkskrant), Marja van der Putten, Katja van Dien (Stichting WeTeN), Hans Hoetink (Stichting Praernium Erasmianum), Ger Lugtenberg, Gerard Hogendoorn, Jan van Herwaarden, Lenny Langerveld (Erasmus Universiteit Rotterdam), Gerard van der Weijden (Stichting Krant in de Klas), Jos Rek (Brains Unlimited).
Conceptontwikkeling: Brains Unlimited. Jos Rek
Teksten: Ronald Giphart
Teksten Erasmus: Jan van Herwaarden (Erasmus Universiteit Rotterdam)
Strips: Peter de Wit
Coordinatie, eindredactie: Jasper Mulder
Fotografie: Speer Fotografie, Peter van der Meer
Art Direction: SOK, Studio Odette Koldewey, Amsterdam
Lithografie & vormgeving: Sandra van der Putten, EPS, Amsterdam
Productie & druk: Grain, Sassenheim
Redactie-adres:
Van Miereveldstraat 3
1071 DW Amsterdam
Tel. (020) 66 25 023
Fax (020) 66 21 880
E-mail: erasmus@brains.nl
De volgende scholen hebben meegewerkt aan Erasmus voor je Kiezen: Agnietencollege Zwolle, Aloysius College Den Haag, Amsterdams Lyceum, Dalton Scholengemeenschap Den Haag, Fons Vitae Lyceum Amsterdam, Gelders College Arnhem, Gymnasium Haganum Den Haag, Scholengemeenschap Huizermaat Huizen (NH), Sint Nicolaaslyceum Amsterdam, Utrechts Stedelijk Gymnasium en vele andere scholen en leerlingen die hun medewerking aan het project hebben toegezegd.