Esther Gerritsen

Vara Gids 11, 12-18 maart 2016

Geschenkschrijvers onder elkaar: Ronald Giphart, schrijver van het boekenweekgeschenk 2003, in gesprek met Esther Gerritsen, auteur van Broer, de uitgave van dit jaar [2016, Red].

Je hebt het heel druk nu en het gaat nog erger worden. Dit is de enige periode dat een schrijver in Nederland zich popster kan wanen. Ja, geweldig. Ik word de hele Boekenweek lang met een busje rondgereden. Ik kom overal. Mensen staan klaar, ik mag signeren en voorlezen. Negen dagen lang drie dingen op een dag, dan drie dagen vrij en vervolgens nog drie dagen Vlaanderen. Vond jij het niet prettig?

Door die overdaad aan sociale contacten en aandacht kreeg ik een beetje last van zeIfhaat. Ja, op dit moment ben ik ook moe en ziek, maar ik krijg er steeds meer lol in. Ik neem het toch minder serieus, merk ik. Meestal heb ik al na één interview zelfhaat, en na twee keer signeren denk ik whááááh. Nu ik zo vaak op pad moet, doet het me minder. Vroeger was ik zenuwachtig als ik hoorde dat ik zou worden geïnterviewd, zenuwachtig tijdens het interview, zenuwachtig als ik klaar was, zenuwachtig als ik moest corrigeren, zenuwachtig tot het werd gepubliceerd, en dan moest dat gevoel ook een paar dagen wegebben. Dat kan ik me nu niet permitteren. Prettig bijeffect is dat als ik nu eindelijk een verloren moment vind om te schrijven, dat echt voelt als vakantie.

Denk je weleens zoals ik: ben ik niet een oplichter? Dit is het verkeerde moment om dat aan mij te vragen, RonaId. Ik moet elke dag interviews geven en dat is echt een tamelijk vreemde situatie, waarvan ik normaal gesproken doodongelukkig zou worden, maar dat komt nu niet uit. Ik begin er verdomme net plezier in te krijgen.

Sorry, je hebt gelijk. Wat ik heel prettig vond was dat er altijd een luxe auto klaar stond, met een schaal met minimarsjes en zakjes chips. Ik ga tijdens mijn toer door het land denk ik maar voor het vegetarische menu, volgens mij ga ik gezonder eten dan normaal. Ik kook niet elke dag voor mezelf.

Niet af en toe eens een frikandelletje? Daar schreef je ooit een geweldige column over. Hoe frikandellen een sociale scheidslijn zijn. ‘Mensen die frikadel zeggen, eten kroketten,’ schreef je. Dat was een fijn onderwerp, omdat het iets zegt over klassen in de maatschappij. Frikandellen zouden van restvlees zijn. Nou en? Er zijn zoveel dingen van restvlees. Ik hou er nog steeds van, en mijn dochter Teddy ook. Ze zei laatst over een man die we op straat zagen: ‘Die lijkt op een frikandel.’ We maken soms ruzie om frikandellen. Elke dinsdag na zwemles halen we bij onze vaste snackbar twee patat en vier frikandellen.

De hoofdpersoon van jouw Boekenweekgeschenk is CFO van een bedrijf. Niet echt een frikandelleneetster. Ik vind beroepen voor mijn hoofdpersonen het allermoeilijkst, want ik weet nergens iets van. Ik heb weleens voor een boek een middag meegelopen met een vriendin met een lijstenmakerij. Echt research doe ik eigenlijk nooit. Een personage moet een beroep hebben, maar meestal doe ik er uiteindelijk niet heel veel mee. Ik kies ook altijd intuïtief een naam, maar zoek wel even op wat het betekent. Bij dit boek las ik in een interview dat André van Duin in werkelijkheid Kyvon heet. Die naam heb ik meteen gebruikt. Ook had ik tijdens het schrijven een reünie van de scouting, waar we gingen we volksdansen. Dat was een element dat ik zo kon gebruiken.

Het boek is met veel vaart geschreven. Ik heb nog nooit zo snel een Boekenweekgeschenk gelezen. Vond je het een aangename lengte? Heb je gedacht aan die één miljoen lezers die je nu trekt? Ik ben altijd bezig met dat er een beetje vaart in moet zitten. En de lengte vond ik inderdaad lekker overzichtelijk. Ik probeer sowieso tijdens het schrijven altijd te negeren dat iemand het zal lezen. Die wetenschap komt pas achteraf.

Hoe werd je gevraagd? Op een geheime locatie? Ik had een afspraak bij mij thuis met mijn uitgever. Tijdens het gesprek ging de voordeurbel. Ik zag twee mannen staan, maar wist niet wie zij waren. Eerst dacht ik dat het om Jehovah’s Getuigen ging, dus ik liet ze maar staan. Mijn uitgever zei: ‘Doe toch even open.’ Bleek het te gaan om Eppo van Nispen en een collega van de CPNB. Ze hadden bloemen bij zich. Eppo hield uit zijn hoofd een mooie geestige lange speech en eindigde met: ‘En dan nu de vraag waarop slechts één antwoord mogelijk is.’ Ik moest het vervolgens een volle maand lang geheim houden.

En is dat gelukt? Nee natuurlijk. Althans: ik besteedde het geheim houden uit aan mijn vrienden. Zaten zij met het probleem.

Had je meteen een idee: hierover ga ik schrijven? Ik wist dat ik tegen die tijd aan een nieuw boek zou beginnen. Stel dat deze opdracht niet was gekomen, dan was het toch dit boek geworden.

Ook met deze lengte? Nee, langer. Haha, banaal hè?

Helemaal niet, zo werkt het nu eenmaal. Ik vind het ontluisterend. De afgelopen tijd heb ik me afgevraagd: moet ik niet voortaan kortere boeken schrijven? Als het ook gewoon in 96 bladzijden kan.

Hoe ontstond het verhaal voor Broer? Ik wist de grote lijnen van het verhaal, maar nog niets concreets. De personages in mijn werk lijken meestal in niets op de mensen in mijn leven, maar de aanleiding van verhalen is vaak min of meer autobiografisch. Mijn vader was ziek vorig jaar, hij had kanker. Dat liep allemaal goed af, zijn been zit er ook nog aan, maar ik kreeg een telefoontje dat er door de chemo een bloedprop in zijn been zat en dat hij moest worden geopereerd. Mijn ouders moesten er rekening mee houden dat… Misschien… Ja, mijn moeder moest stotteren… Ze kreeg het niet uit haar mond. Dat ze gingen kijken of ze het konden behouden. Wat? Wat? ‘Ik moet nu ophangen, de dokter komt eraan,’ riep ze. Ik schrok daar zo van. ‘Dat kunnen ze niet maken,’ riep ik haar na. Ik was zo verbaasd over de heftigheid van mijn eigen emotie. En toen dacht ik: ah, zo begint mijn boek.

Ben je dan een soort methodwriter die op zijn eigen gevoel gaat zitten bij het vertolken van de levens van zijn personages? Ja, wel bij die gevoelens. Bij die twee uur van echte paniek dacht ik: zo voelt dat dus? Ik zou dat niet zo persoonlijk kunnen opschrijven, want dat durf ik niet aan. In fictie lukt me dat wel, dan voel ik me vrij.

In vorige romans, bijvoorbeeld Dorst en Roxy, zitten nogal expliciete seksscènes, waar je door de kritiek ook om bent geroemd. In Broer zitten zulke scènes niet. Heb je concessies aan het grote publiek gedaan bij dit verhaal? Niet bewust. Ik zeg al jaren dat ik iets hoopvols wil schrijven. Mijn personages maken het vaak alleen maar erger voor zichzelf en dat gebeurt in Broer ook. Het escaleert en dan wordt de hoofdrolspeelster geconfronteerd met de rest van de wereld, die zegt dat er helemaal niets aan de hand is. Voor mij is dat een logische ontwikkeling.

Het valt op dat je personages niet echt op je lijken, tenminste op het eerste gezicht. Je fictiewerk is duidelijk verbeelding. In interviews ben je veel persoonlijker. Ik vond op internet interviews waarin je spreekt over je scheiding bijvoorbeeld. Ja, toen ik Dorst schreef was dat een nogal chaotische periode in mijn leven, en daar heb ik ook over verteld. Ik ben destijds twee keer verhuisd, we moesten de opvoeding over onze dochter verdelen, alles veranderde. Maar inhoudelijk heb ik weinig over die scheiding verteld.

Je vertelde – iets dat ik schrijfsters niet vaak heb horen doen – dat je een dag nadat je Dorst had ingeleverd voor het eerst in lange tijd weer seks had. Op een dinsdagavond. Het was een reden om je boek aan te passen. Klopt! Alsof het boek een goeie beurt nodig had. Ik vond het interessant dat de energie in mijn boek erg naar binnen gericht was. Ik kan heel contemplatief zijn, het boek was in eerste persoon geschreven. Door die seksuele energie raakte ik plotseling veel meer naar buiten gericht. Na de seks dacht ik: aha, dat boek moet in de dérde persoon. Het was alsof ik even wakker werd geschud.

Je schreef vaak ’s ochtends, maar door de chaos in je leven veranderden ook je schrijftijden. En daardoor ook de inhoud van de scènes. Een seksscène is ’s ochtends anders dan als ik die schrijf in de nachtelijke uren.

Hoe gaat jouw schrijfproces? Ik las dat je in je verhalen lijnen en dingen met elkaar wilt verbinden. Ik zie de psychologie van personages altijd als een aantal lijnen. Er is een lijn dat ik jou heel graag iets wil vertellen en een lijn dat ik wil luisteren, en dat ik dan soms niet luister heeft niets te maken met desinteresse, maar omdat die andere lijnen te hard gaan. Als een melodie die de andere melodie overstemt. Ik zie tijdens het schrijven al die verschillende lijnen die mensen in zich hebben en hoe die met elkaar in de knoop raken. Ik doe niet echt aan research voor mijn boeken, maar wel aan wat ik ‘ritueel research’ noem. Dan ga ik boeken lezen die met het onderwerp van mijn verhaal te maken hebben. Ik vind het tijdens het schrijven niet fijn om fictie van anderen te lezen, maar nonfictie kan ik goed hebben.

Wat is het mooiste moment bij het schrijven? Als ik echt diep in een verhaal zit. Ik was onlangs met een film bezig. Ik dacht op een middag: o, lekker, ik moet nog even een monoloog doen voor dat meisje. Ik zit er dan zo in dat ik die scènes in één keer opschrijf. Dat vind ik erg aangenaam. Eigenlijk zou je elke dag een paar uur moeten schrijven, zodat het verhaal nooit wegzakt.

Zou dat te combineren zijn met co-ouderschap, bekende schrijfster zijn en overal te moeten opdraven? Hoe zou je ideale leven eruit zien, stel je zou de Staatsloterij winnen? Zou je je column in de VPRO Gids aanhouden? Misschien dat ik een iets groter huis zou nemen, zodat ik niet de hele tijd in de spullen van mijn kind zit. Ik denk wel dat ik mijn column zou behouden. Soms doe ik de test: wat zou ik veranderen? Dat is bar weinig. Ik schrijf bijna alleen wat ik wil schrijven. Optreden doe ik niet meer. Interviews liever niet. Behalve nu in de Boekenweek. Toen ik wat bekender werd, viel het me op dat mensen in nieuwe sociale omstandigheden, bij yoga bijvoorbeeld, afstandelijk tegen mij waren. Ik dacht: waarom negeert iedereen mij? Vrienden zeiden: je bent in de war, omdat je geen bos bloemen of een fles wijn mee naar huis krijgt als je nieuwe mensen ontmoet. Ik begon een raar beeld van de werkelijkheid te krijgen.

Omdat je het Boekenweekgeschenk hebt geschreven, gaan mensen ook veel kritischer zijn. Daar moet je jezelf tegen wapenen, door bijvoorbeeld niet te gaan lezen wat ze over je schrijven, bIoggen en twitteren. Dat doe ik sowieso niet meer, vroeger weleens, maar ik zit niet meer op sociale media. Recensies lees ik ook heel weinig, behalve als ze heel goed zijn. Dat laat ik iemand scannen. Ik kan er niet mee omgaan, met al die aandacht. Als mensen in het gewone leven over jou roddelen is het niet de bedoeling dat je daar naast zit. Als publiek persoon zit je er wel naast.

Ik had er het meeste moeite mee dat ik in interviews niet meer oprecht kon zijn omdat ik al veertig keer dezelfde dingen had gezegd. Maarten ’t Hart loste dat op door steeds wat anders te zeggen. Ik kon dat niet. Ik kreeg ook mensen-afasie, ik herkende mensen niet meer. Ja, dat komt bekend voor. Het is ook moeilijk. Ik durf dan niet eerlijk te zijn tegen mensen. Ik heb dat ook met whatsapp. Soms appen mensen met mij die niet in mijn contacten staan. Ik voer dan hele conversaties en ik weet gewoon niet met wie. Ook vervelend als je iemands naam niet meer weet. Daar zijn natuurlijk trucjes voor, maar het blijft behelpen.

Je ontmoet in het land ook heel veel liefde, kan ik je voorspellen. Mensen van vroeger. Oprechte lezers. Je bent het stralende middelpunt, de Koningin van Letterland. Ik bezoek het dorp waar ik vandaan kom, Gendt bij Nijmegen, toevallig op de trouwdag van mijn ouders. De boekhandelaar is mijn oude voetbaltrainer en er komt ook een bandje om het boek. ‘Trots op onze Esther’ staat er bij de Bruna. Dat is toch mooi? En ik hoef niet te koken, dat is ook erg prettig. Mijn angst is het Boekenbal. Dat ik de Schouwburg binnenkom en word aangekondigd, en dat alle bezoekers boe gaan roepen in plaats van te klappen. En dat dan mijn jurk afzakt.

Dat zal zeker niet gebeuren. Eigenlijk zie ik er het meest tegenop dat het straks weer voorbij zal zijn en dat dan pas doordringt wat ik allemaal heb gedaan. Maar goed, dan is mijn dochter weer bij me en moet er weer geschreven worden. Daar kijk ik ook naar uit.

CV

Esther Gerritsen (Nijmegen, 2 februari 1972) groeide op in het plaatsje Gendt, bij Nijmegen. Ze studeerde Dramaschrijven en literaire vorming aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Haar stamcafé was De Bastaard, verzamelplaats van theatermakers en schrijvers. Gerritsen debuteerde als schrijfster in het literaire tijdschrift Zoetermeer. Naast korte verhalen schreef ze toneelstukken, een hoorspel, scenario’s, columns (voor onder andere de VPRO Gids) en zes romans, waaronder de bejubelde boeken Dorst en Roxy. Haar columns werden gebundeld onder de titel: Ik ben vaak heel kort dom. Gerritsen won met haar werk veel literaire prijzen. Ze heeft een dochter van zeven, die ook schrijfster wil worden.

TV

‘Ik kijk het liefst naar programma’s als Andere Tijden, maar ook het Journaal. Daarnaast mag ik graag naar series kijken. Ik heb een rijtje met favorieten: Rectify, een serie over een man die ten onrechte 19 jaar in een dodencel zit en dan wordt vrijgelaten in een wereld die hij niet meer kent. Ook hou ik van Weeds, over een weduwe wier man een drugsdealer bleek te zijn geweest. Verder Homeland, The fall, The bridge, Top of the lake en Downton Abby. Ik luisterde graag naar Radio 6, soul & jazz. Mijn muziekvoorkeur strekt zich uit van country, bluegrass en jazz.