Fallologie

De Volkskrant, 16 april 2011

Op 17 mei 1995 ondertekende een IJslander genaamd Pall Arason in het bijzijn van drie getuigen die instonden voor zijn geestelijke gezondheid een Letter of Donation. ‘Met deze brief,’ schreef Arason, ‘leg ik, geboren op de tweede dag van juni in het jaar van 1915 en waardig leerling van Don Juan, formeel vast dat ik mijn voortplantingsorganen schenk aan het IJslandse Instituut voor Fallologie en het IJslands Fallologisch Museum.’

Fallologie – de term staat niet in het woordenboek – is een tak van wetenschap die voor zover ik kan nagaan alleen op IJsland wordt bedreven. Fallologen houden zich bezig met het preserveren, rubriceren en analyseren van penissen en testikels. Je moet wat op zo’n eiland. Ontegenzeglijk een boeiend lichaamsdeel, de penis, met wellicht wat meer wetenschappelijke verbeelding dan knieën of hielen.

De eerste falloloog ter wereld, een schoolhoofd genaamd Sigurdur Hjartarson (1941), kreeg in 1974 bij een bezoek aan het IJslandse platteland een gedroogde stierenpenis om te gebruiken als zweepje om vee op te drijven. Terug op zijn school gaven zijn collega’s hem plagerig een walvispenis. Twee pikken in één maand: een verzameling was geboren.

In 1997 besloot Hjartarson de 62 monsters die hij inmiddels in bezit had te exposeren in een museum in Reykjavik. In 2004 verhuisde zijn peniscollectie naar het vissersplaatsje Húsavík, waar het sindsdien een toeristische trekpleister is. Duizenden bezoekers komen zich jaarlijks vergapen aan de parade procreatieve penetratieorganen.

272 penissen van 92 diersoorten zijn er te bezichtigen: in potten, aquaria, gedroogd, opgezet, ontleed, et cetera. Op de site van het museum is de collectie in kaart gebracht, en hoewel ik geen fallofiel ben, is het een bron van genot om in de catalogus te bladeren en te zien wat Hjartarson in al die jaren bij elkaar heeft verzameld.

Enorme penissen van potvissen (sperm whales in het Engels), sommigen van wel 1.70 meter. Het geslachtsdeel van een ijsbeer. Vele zeehondenplassers. Geitenpikken. Veldmuisknopjes. Het botje van een hamsterpiemel (het kleinste item van het museum). Gerookte paardenballen. Een gepreserveerd gerecht met drie paardenlullen gemarineerd in zout, salie, tijm, dille, nootmuskaat, rozemarijn, oregano en marjolein (daar lezen we nu nooit over in de Volkskeuken).

Toch miste er in de collectie nog één item: het intacte zaakje van een diersoort genaamd homo sapiens. Op 5 januari jongstleden werd er een belangrijke stap gezet: vijftien jaar na het ondertekenen van zijn donatiebrief overleed de inmiddels 95-jarige Pall Arason. Bij leven was Pall een excentrieke grappenmaker en blufkikker, die ervan hield te provoceren en in de aandacht te staan. Dat zal hem na zijn dood zeker lukken.

Een arts ontdeed Arason van zijn hoogbejaarde jongeheer, waarna het op sterk water gezette specimen afgelopen week met een kleine ceremonie officieel werd toegevoegd aan de collectie van het Fallologisch Museum. Directeur Hjartarson wuifde de kritiek weg dat het onethisch zou zijn om een mensenpenis ten toon te stellen. ‘Mensen staan hun organen af voor onderzoek. Het is echt niet vreemder om een penis te doneren dan een nier.’

Hoe groot de wetenschappelijke bijdrage van de waardige leerling van Don Juan is, wilde Hjartarson niet vertellen, want dat moeten de bezoekers maar met eigen ogen komen bekijken. Op 20 mei gaat het museum weer open voor toeristen en zelfbenoemde fallologen.