AD Magazine, Zaterdag 19 & zondag 20 september 2020.
Om deze foto’s te kunnen gebruiken, neem contact op met Shody Careman & @careman_fotografie
Sinds twee jaar is Femke Halsema (54) burgemeester van Amsterdam. Ze is geliefd, maar wordt ook beschimpt en lag politiek onder vuur. “Ik ken de wisselvalligheid van populariteit.”
Al bijna een eeuw resideren op de Herengracht 502 in Amsterdam de burgemeesters van de stad. Sinds ruim twee jaar is dat Femke Halsema, de eerste burgermoeder van de hoofdstad. Energiek komt zij de zogenoemde ‘damessalon’ binnen, een grote zonnige kamer met uitzicht op de fenomenale tuin van de imposante ambtswoning uit 1672.
Halsema heeft een netje mandarijntjes bij zich, en excuseert zich dat ze in alle drukte nog niet heeft ontbeten. “Nemen jullie er gerust ook één”, zegt ze tegen de interviewer en haar persvoorlichter Sebastiaan.
In haar autobiografische boek Pluche (2016) schreef de voormalige partijleider van GroenLinks dat ze doorgaans weinig plezier beleeft aan interviews: ‘Interviewers, bewapend met knipselmappen met oudere vraaggesprekken, stellen me altijd dezelfde vragen (…) over mijn jeugd, over mijn partner en over vrouw-zijn in een door mannen gedomineerde campagne.’ Daarmee geconfronteerd lacht Halsema uitbundig. ,,O, dus je gaat andere vragen stellen?” zegt ze vrolijk.
De openingsvraag is in ieder geval: hoe gaat het met u?
“Goed! Volgende vraag.”
Opnieuw een lach. Ze geeft toch antwoord. “Het is een absurde tijd. Onder normale omstandigheden duurt een crisis een dag, of drie dagen, en dan wordt alles weer gewoon. Wij zitten nu al maanden in een crisismodus. Sinds het begin van de pandemie voelden we met het hele bestuur de intens emotionele druk en de moeilijk te duiden risico’s van deze ziekte. Er zijn mensen overleden, er is economische schade, het sociale weefsel van de stad staat onder druk, er is eenzaamheid. Allemaal zaken die mij als burgemeester aan het hart gaan. Maar verder gaat het met mij goed. Ik ben gewoon aan het werk.”
Deze crisis moet als een vuurdoop hebben gevoeld. Als Kamerlid moest u zich buigen over ingewikkelde kwesties, zelfs over een oorlog. Wat is het grootste verschil met het burgemeesterschap?
“Bestuurlijk weet ik natuurlijk hoe de hazen lopen, maar waar ik echt aan moest wennen was de omgang met de politiecommissaris en hoofdofficier van justitie. Wij bepalen in de ‘driehoek’ de veiligheid in de stad. De burgemeester heeft de leiding, maar de andere twee zijn niet ondergeschikt. Kort na mijn aantreden was er die terroristische aanslag op het Centraal Station. De hoofdofficier heeft er in zo’n geval belang bij zo min mogelijk informatie vrij te geven, maar de Amsterdamse bevolking wil graag zo veel mogelijk weten om zich veilig te voelen. Dat is zoeken naar de verhoudingen. Ik heb daarover uitgebreid gesproken met Ahmed Aboutaleb, die voordeed hoe je als burgemeester praat in de driehoek.” Halsema laat haar stem een octaaf zakken en zegt ferm: “Het is mijn stad. Het zijn mijn Amsterdammers.”
Uw komst naar Amsterdam als burgemeester stuitte nog voor u was benoemd op tegenstand.
“Ja, maar ik weet niet of die nu per se van de Amsterdammers zelfkwam. Van de gewone bevolking heb ik destijds weinig anders dan aardigheid gekregen. In de politiek en journalistiek wordt soms fel tegen mij geageerd, dat zal te maken hebben met mijn achtergrond bij GroenLinks. Als je in progressief Nederland iemand zoekt die symbool kan staan voor iets waar je tegen bent, dan kom je gemakkelijk bij mij uit. In de Tweede Kamer heb ik een periode gehad dat velen heel kwaad op mij waren, maar tegen de tijd dat ik wegging vonden ze me reuzeleuk. Ik ken de wisselvalligheid van populariteit.”
U bent vaak uitgescholden, beschimpt, bedreigd. U heeft politiek zwaar onder vuur gelegen.
“Er zijn natuurlijk best momenten dat ik me afvraag of dit het waard is. Ik kan wel zeggen dat ik daarin de afgelopen twee jaar ben gelouterd. De vraag veronderstelt dat ik serieus overwogen heb om weg te gaan. Dat is nooit in me opgekomen. Ik had er alleen geen rekening mee gehouden dat ik tijdens mijn burgemeesterschap zulke harde persoonlijke aanvallen zou krijgen. Mijn persoon en mijn achtergrond maken blijkbaar een zekere emotie los. Nou ja, het zij zo. Ik doe dit werk niet om specifieke groepen mensen te behagen, ik doe dit louter voor de stad en voor de Amsterdammers.”
Is het wel een plezierige baan?
“Toen ik hieraan begon, zei mijn man: dit werk wordt alleen maar leuk als je aanvaardt dat je elke ochtend wakker wordt in de wetenschap dat er ergens iets goed mis is gegaan. Dit is een ingewikkelde stad die altijd beweegt en waarin altijd conflicten zijn. Je moet als burgemeester de kalmte kunnen bewaren en een evenwichtig humeur hebben. Mensen moeten op je kunnen bouwen, ze moeten niet bang voor je zijn. Mijn taak is korte lontjes te bewaken en een baken van rust zijn.”
Hoe onvoorspelbaar en glibberig haar functie kan zijn, merkte Halsema dit voorjaar. Op 1 juni trok een demonstratie van de Black Lives Matter-beweging onverwacht veel meer publiek dan verwacht. Midden in de coronatijd stonden die zondagmiddag ineens tienduizend mensen op de Dam. Hoewel achteraf niemand ziek werd, kreeg Halsema een stortvloed aan kritiek te verduren.
“Ik was door de ophef geraakt”, zegt ze, terugkijkend op de affaire. “De kritiek vond ik niet in proportie. Als bestuurder kun je in twee soorten kwesties terechtkomen. Je integriteit kan in het geding raken, of je kunt in the spur of the moment een besluit nemen dat betwistbaar is en waarover je later verantwoording moet afleggen. In het eerste geval moet er schuldgevoel en schaamte op volgen, in het tweede zelfreflectie. Heb ik de juiste beslissing genomen? Zal ik dat de volgende keer anders doen?”
En?
“We hebben fouten gemaakt en hadden dingen echt beter kunnen doen, qua communicatie. Ook hadden we kunnen proberen demonstranten eerder weg te laten gaan. Mijn zorg was dat als ik het podium zou betreden om te vragen of mensen de Dam konden verlaten, iedereen naar voren zou komen om te luisteren naar wat ik te zeggen had. Er stond alleen een kleine geluidsinstallatie. Dan waren we in nog grotere corona problemen geweest. Ik besloot niet te ontbinden, en daar sta ik nog steeds achter. Een week later hadden we in het Nelson Mandelapark in Amsterdam-Zuidoost een Black Lives Matter-demonstratie met 12.000 mensen, zonder vuiltje aan de lucht. Dat kwam mede door het kalme optreden van de politie op de Dam.”
Er werd u verweten dat u politiek betrokken was bij deze demonstraties, terwijl u als burgemeester onpartijdig moet zijn.
“Omdat we ’s middags in de tuin van mijn ambtswoning een slavernijherdenking hadden gehad, droeg ik een button met het getal 1873, het jaartal dat de slavernij tot een einde kwam. Dezelfde button die mijn voorganger Eberhard van der Laan ook had gedragen. Waarom had ik die af moeten doen? Wat mij geraakt heeft in deze kwestie is dat een apolitiek onderwerp als racisme, dat boven alle politiek verheven is, toch in de politieke hoek werd gedrukt. Ik zal nooit mijn excuses aanbieden voor mijn betrokkenheid bij de strijd tegen racisme. Dat hoort bij mijn taak, net zoals het hoorde bij die van collega’s en voorgangers. Het is voor iedere burgemeester een dure plicht om op te komen voor minderheden en te strijden tegen haat en onvrijheid. Daar is niets politieks aan, dat is het hart
van onze rechtstaat.”
Heeft u schade opgelopen door deze affaire?
“Dit is een kras. Iedere-bestuurder loopt krassen op, dat is onvermijdelijk. Je neemt snelle beslissingen op moeilijke momenten. Maar wat er op de Dam gebeurde, staat niet in verhouding tot de coronacrisis zelf.”
Hoe houdt u zich staande in een wereld waarin voortdurend in u wordt geprikt?
Lachend: “Ouder worden? De Commissaris van de Koning zocht na de demonstratie op de Dam contact. Hij sprak van ‘institutionele eenzaamheid’. Op dat soort momenten moet je je beslissingen dragen. Hoe lief iedereen in je omgeving ook is, hoe lief je vrienden en familieleden zijn – op dat moment sta je er alleen voor. Je moet dan de confrontatie met die eenzaamheid aangaan en doorleven. Dat maakt je uiteindelijk beter en onafhankelijker.”
U was natuurlijk al gepokt en gemazeld in de politiek. In Pluche valt te lezen hoe het politieke bedrijf ook kan zijn.
“Ik heb altijd ontzettend veel plezier beleefd aan het debat, aan de politieke strategie. Dat is een edel schaakspel. Aan de rol van partijleider heb ik het minst plezier beleefd. Hoe je op een partijcongres moet opkomen, als iedereen begint te juichen en je doorleefd ‘Vrienden!’ moet roepen. Dat voelde voor mij altijd ongemakkelijk. Het is zo’n theater.”
Maar soms toch ook mooi theater? Er zit een fraaie scène in uw boek dat u het GroenLinks-congres toespreekt en dat uw destijds 3-jarige tweeling in een onbewaakt ogenblik ‘mama mama’-roepend het podium komt opgerend.
“Dat was het moment dat mijn partner Robert tot de conclusie kwam dat het tussen hem en de politiek nooit meer goed zou komen. Wij hadden besloten dat we onze kinderen niet in beeld wilden. Ik vind dat effectbejag: een politicus met kinderen. Ik wil me verre houden van het aanwenden van privésentimenten voor politiek gewin, maar bij de borrel na afloop van mijn speech ging het alleen maar over de vraag of het strategisch goed was voor GroenLinks dat mijn tweeling de attentie van de camera’s had getrokken. Robert vond dat terecht verschrikkelijk.”
U zit toch in de politiek om de wereld beter te maken voor komende generaties?
“Ik vind dat je dat kinderen niet moet aandoen, dat je ze niet moet misbruiken. Ooit ging ik met alle fractievoorzitters naar India, waar we het weeshuis van moeder Teresa bezochten. Allemaal camera’s erbij. Al mijn collega’s gingen baby’s knuffelen en ik dacht: O nee hoor, dat ga ik niet doen. ’s Avonds belde mijn toenmalige woordvoerder die de beelden op tv had gezien. Waarom ik niet ook met een kind in mijn armen stond? Nu leek het net of ik een hekel aan ze had! Dat is dus alleen beeldvorming. Kinderen hebben hun privacy nodig. Dat geldt ook nu. Ik ken ook geen andere burgemeester – Eberhard van der Laan niet, en ook Job Cohen niet – waar er
zo’n sterke belangstelling was voor de privésfeer. Toen ik aan deze baan begon, ging ik ervan uit dat ik een zekere bescherming genoot.”
Uw moeder was PvdA-wethouder in Enschede. Heeft zij haar kinderen weleens ‘gebruikt’ in de beeldvorming?
“Nee. Zij was heel strak in de scheidslijn van privé en openbaar.”
Ik begrijp dat u het ook niet meer over haar wilt hebben?
“In het begin van mijn carrière heb ik veel verteld over mijn ouders, bijvoorbeeld over hun echtscheiding. Dat is natuurlijk ook een deel van mijn leven, maar vooral mijn moeder had het gevoel dat ik over haar praatte terwijl zij niet datzelfde podium had. Ze voelde zich daardoor te veel blootstaan.
Mijn moeder was wethouder in de jaren 80 tijdens een heftige economische crisis die in Enschede hard aankwam. Als bestuurder moest ze hard vechten. Ze was een heel nette vrouw, die in plooirok en pennyloafers politiek bedreef.
In de krant stond dat ze een links hart had in een rechts jasje. Haar formele voorkomen was een manier om de wereld tegemoet te treden, om privésores achter te verbergen. Nu ik ouder word, merk ik hoezeer ik op haar lijk.”
De PvdA van uw moeder was in die jaren intern een enorme ruziepartij. Hoe was dat bij GroenLinks?
“Ik herken dat helemaal niet. Hoe het voor anderen is geweest kan ik niet zeggen, maar ik heb het grote voorrecht gehad dat ik met vrienden in de politiek zat. Kees Vendrik (oud-Tweede Kamerlid en financieel specialist van GroenLinks red.) was al die jaren mijn beste vriend. Wij reisden elke ochtend met de trein naar Den Haag en reden ’s avonds weer samen naar huis.”
Dat is het ontroerendste moment uit uw boek, misschien wel uit alle politieke boeken die ik heb gelezen. U vertelt dat Kees Vendriks zoontje wordt geboren en dat u ervoor zorgt dat Kamervoorzitter Gerdi Verbeet een dag na de geboorte zijn naam laat optekenen in de Handelingen van de Tweede Kamer, als jongste Nederlander ooit. Een paar maanden later belt Kees u ’s ochtends heel vroeg op om te vertellen dat zijn zoontje is overleden.
Halsema wil antwoorden, maar schiet vol. “Sorry, daar heb ik een tijdje niet aan gedacht.” Geëmotioneerd pakt ze een mandarijntje van tafel.
Ik noem dit omdat politiek mensenwerk is, wat velen wel eens ontgaat. Dat geldt vice versa ook voor het burgemeesterschap. De focus ligt vaak op de strubbelingen in een stad, maar er is natuurlijk veel meer. Wat maakt het burgemeesterschap de moeite waard?
“Die momenten zijn talrijk, veel talrijker dan de momenten dat het even tegenzit. Een lintje mogen uitreiken aan een vrijwilliger die zich zestig jaar voor de stad heeft ingezet, dat is diep ontroerend. Wat voor mij het burgemeesterschap zo bijzonder maakt merk ik als ik mijn burgemeestersketen draag. Dan ga ik rechter lopen, zo is het echt. Er leunt dan een ander gewicht op me, letterlijk, want het ding is zwaar. Er treedt het besef binnen dat ik een rol speel in de verhalen van Amsterdammers. Ik mag de stad symboliseren. Tweede-Kamerwerk is veel abstracter, hier ga ik zo mijn voordeur uit en sta ik midden in de stad. De adrenaline van Amsterdam is geweldig, ik hou van de verantwoordelijkheid die dat voor mij met zich meedraagt. Ik tors dat gewicht graag. Ik zit hier niet voor journalisten of fulltime commentatoren, ik zit hier voor Amsterdammers, en zij beoordelen mij uiteindelijk.”
PASPOORT Femke Halsema
• Geboren: 25 april 1966 in Haarlem.
• Opleiding: Criminologie, Universiteit Utrecht.
• Loopbaan: Van 1993 tot 1997 stafmedewerker bij de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid. Daarna twee jaar programmasamensteller bij debatcentrum De Balie. Kwam in 1998 voor GroenLinks in de Tweede Kamer. Tussen 2002 en 2011 fractievoorzitter. Na haar politieke carrière werd ze tv-maker en schreef ze de boeken Nergensland, Macht en verbeelding en haar politieke memoires
Pluche. Diverse bestuurlijke functies, waaronder voorzitter van Stichting
Vluchtelingen.
• Privé: Relatie met documentairemaker en filmproducent Robert Oey (1966), moeder van een tweeling.