Rails Nummer 6 – mei 2003
Rubriek: Giphart als zichzelf
Foto’s: Lenny Oosterwijk
Het Groninger Museum en het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen hebben een gezamenlijke tentoonstelling genaamd Fatale vrouwen. Volgens kunstopvattingen van ruim een eeuw geleden gebruikten sommige vrouwen hun oogverblindende schoonheid niet om mannen te verleiden en dezen aan zich te binden, maar om mannen te verleiden en dezen te gronde te richten. Wie een femme fatale op zijn pad vond was binnen de kortste tijd bankroet, vernederd, onteerd, invalide of, op z’n gunstigst, dood. Nu ben ik opgegroeid in een rijtjeshuis in een nieuwbouwwijk van een middelgrote stad in Zuid-Holland. De traditionele mysterieuze byronic woman, die mannen verslond met haar edelsteenogen, haar bedwelmende geur en haar bleke gezicht, ken ik alleen van mijn oma. Ik was meer ontvankelijk voor wat ik maar noem de fille fatale.
Bij een signeersessie kwam er een mevrouw een boek laten signeren voor haar dochter. Ze zei erbij dat ik haar gekend had, vroeger, op het hofje in mijn nieuwbouwwijk. Haar naam was Marjolein, en toen ze die naam noemde, ging er een rilling door me heen. Want die Marjolein is mijn eerste grote fatale liefde geweest. Ik herinner me er weinig meer van, we zaten op de kleuterschool Ollebolleke en op een dag viel Marjolein zo maar flauw. Ik zat naast haar op het klimrek en, woeps, daar ging ze onderuit. Ze brak een tand en haar gelaat was bleek en flets, zoals al die negentiende-eeuwse vrouwen op die schilderijen in het Groninger Museum. Marjolein werd door de juf naar huis gebracht, en een paar dagen achter elkaar kwam ze niet naar school, lange dagen waarin ik een obsessieve verliefdheid voor haar begon te koesteren. Ik weet nog dat ze terug in de klas kwam. Beteuterd glimlachend werd ze door de juf naar haar stoeltje gebracht. Het stoeltje naast het mijne. Heel even, een minuut of tien, stond La Belle Fille Sans Merci het toe dat ik mijn arm om haar legde om haar te troosten, en daarna begon het gehang haar te vervelen, verliet ze me waarschijnlijk voor een ander.
Een jaar of zes na Marjolein werd ik hevig verliefd op een ander. In mijn roman Ik ook van jou laat ik het de hoofdpersoon Ronald vertellen, maar ik ben bereid toe te geven dat het om mezelf gaat. Mijn eerste Echt Grote Aangenaam Hopeloze Verliefdheid was op Monique van de Ven, die in een NCRV-serie de dochter speelde van een Vlaamssprekende Waddeneilander genaamd Sil de Strandjutter. Net als mijn hoofdpersoon lag ik ’s avonds in mijn bed letterlijk uren te zuchten bij de gedachte aan mijn carrière als filmacteur en de vele duizenden liefdesscènes die ik ‘met Monique’ zou spelen, naast de vele duizenden liefdesscènes die we thuis in ons liefdespaleis live zouden beleven. Ze heeft mijn verliefdheid nooit, maar dan ook nooit beantwoord.
Ik was toen een jaar of twaalf, en in die tijd werd ik nog een keer gevangen in het boze oog van een fille fatale. Een tijdje geleden vroeg een interviewster me of ik ‘bang was voor vrouwen’. Ze had mijn werk gelezen en geconcludeerd dat vrouwen mij angst inboezemden. Het boezemt mij ongelooflijk angst in als een vrouw mij zo doorheeft. Als antwoord op haar vraag vertelde ik over de keer dat ik als twaalfjarige vanuit de woonkamer van mijn moeder neerkeek op de straat beneden. Er liep een erg guitig meisje van mijn leeftijd met een paar vriendinnen. Ik had haar eerder in de stad gezien. Ze was weergaloos. Niemand wist dat ik erover had gefantaseerd hoe ik het meisje aan zou spreken, hoe we ontzettend zouden lachen samen, hoe ze mij ook leuk vond, en hoe het dan ‘aan’ zou gaan tussen ons, voor altijd, met kinderen en zo, en een strandhuis in Normandië, met verse peterselie in de achtertuin. Het meisje keek naar boven en zag me staan. Ze glimlachte heel lief. Wow… Ik glimlachte terug. Ze trok haar wenkbrauwen een eindje op. Mijn wenkbrauwen kropen tot achter in mijn nek. Ze glimlachte nog liever. Double wow with sugar on top… Ze glimlachte echt ongeloofwaardig lief. Ik keek ook op mijn allerbeminnelijkst. Toen… (slikgeluid) stak ze abrupt haar tong uit en hield gemeen pesterig twee middelvingers tegelijk omhoog. Rücksichtslos. Ultiem vernederend. Hoofdschuddend maakte ze me duidelijk: wat haal jij je allemaal in je lelijke brillen kop, engerd? Onmiddellijk was mijn lach verdwenen. Ze maakte nog een paar walgende ‘o, o, wat ben jij zielig’-gebaartjes en verdween gillend van plezier uit het zicht. Ik bleef achter. Het zal een conditioneringsreactie zijn: sindsdien ben ik iedere keer dat een meisje naar me lacht bang dat ze mijn vriendelijke teruglach zal beantwoorden met twee geheven middelvingers en een meewarige blik van weerzin. Ja, ik ben bang van vrouwen, ja.