Flitsherinnering

De Volkskrant, 2 augustus 2011

U weet waar u was op 11september 2001. En bij de dood van prinses Diana. Bejaarde Volkskrant-Iezers waren erbij toen er een man op de maan landde.

Al in 1899 deed de wetenschapper Frederick Colgrove systematisch onderzoek naar het verschijnsel dat we ons van belangrijke gebeurtenissen opvallend veel bijzonderheden kunnen herinneren. Hij vroeg oudere Amerikanen waar ze zich bevonden toen ze hoorden van de moord op Abraham Lincoln in 1865. De meeste mensen konden hierover ruim dertig jaar na dato nog uiterst gedetailleerd vertellen.

Dat we ons wel kunnen herinneren wat we deden toen Pim Fortuyn en Theo van Gogh werden vermoord, maar niet wat we precies een week eerder of later deden, noemden de psychologen Roger Brown en James Kulik ‘flitsherinneringen’. Een ingrijpende en emotionele gebeurtenis wordt door het geheugen vastgelegd met een enorme flits, die in het felle licht zet waar en met wie we ons bevinden. Alledaagse gebeurtenissen flitsen we niet bij.

Toch valt ons geheugen niet met film te vergelijken. Het is eerder een film die steeds opnieuw wordt gemonteerd. Op 12 september 2011 werd aan een groep studenten gevraagd uitvoerig op te schrijven hoe ze de dag ervoor hadden beleefd, met wie ze naar de beelden hadden gekeken, met wie ze hadden gepraat, wat ze voelden, et cetera. Ook moesten ze persoonlijke dingen vertellen over de dagen vóór de aanslagen op de Twin Towers. Op drie latere tijdstippen vroeg men de studenten deze vragen opnieuw te beantwoorden. Het resultaat was duidelijk, maar niet verrassend: herinneringen worden met gemak aangepast, personen worden verwisseld en de eigen rol wordt gaandeweg steeds groter.

Met dit in gedachten heb ik van de week op een regenachtige avond voor mezelf zo gedetailleerd mogelijk opgeschreven hoe ik 22 juli 2011 heb beleefd, de dag van de aanslagen in Oslo. Over een jaar zal ik kijken of mijn bespiegelingen van nu kloppen met hoe ik me het dan herinner.

Ik ben met mijn gezin inmiddels in Noorwegen, in het kustdorpje Vikhammer, tussen Malvik en de grote stad Trondheim. De ontreddering en verbijstering in het land is aan veel merkbaar. Er liggen op onverwachte plekken rozen in de straten. Bij de supermarkt branden kaarsjes en hangen foto’s van plaatselijke overledenen: ‘Vi tenner lys til minne om alle våre ungdommer som er blitt tatt bort fra oss’ (we branden kaarsen ter nagedachtenis aan de jonge mensen die van ons zijn weggenomen).

Onze kinderen hebben we zoveel mogelijk weggehouden van het nieuws, maar natuurlijk hebben ze dingen opgepikt. Ook zij zagen het bloementapijt op de trottoirs. Onze eerste nacht in Noorwegen werden wij wakker gemaakt door onze dochter van 11, die jammerde dat ze bang was voor de man wiens afbeeldingen ze overal postergroot had zien hangen. Mijn dochters angst was dat de moordenaar op onze camping wederom zou toeslaan. We legden uit dat deze man veilig in een gevangenis zit en heel goed wordt bewaakt.

‘En wat als hij ontsnapt?’, riep ze getergd.

‘Dat zou wel heel erg onwaarschijnlijk zijn’, zei ik, hoewel het woord ‘onwaarschijnlijk’ natuurlijk erg aan betekenis heeft verloren. Uiteindelijk haalden wij haar over weer te gaan slapen, in de ouderlijke hoop dat haar mentale flitsapparaat toch alleen het alledaagse van deze vakantie zal belichten.