De Volkskrant, 17 maart 2011
Bent u direct aan deze column begonnen of heeft u eerst gekeken naar de auteursfoto? Daar is namelijk binnen de familie van het V-katern trammelant over. Sommige van mijn collega’s voelen zich, net als ik, nogal ongemakkelijk bij de enorme portretten en de lichaamsposes die verraden dat we onder schot worden gehouden door Servische huurlingen van de vormgeefredactie. Aanvankelijk zouden wij van top tot teen worden afgebeeld bij onze bijdragen, maar goddank worden onze bustes en konterfeitsels met de dag korter en kleiner. En toch krijgen we er nog steeds ingezonden brieven over, met opbeurende citaten als:
'Slaat helemaal de plank mis.' 'Afbeeldingen leiden enorm af.' 'Een heel zielige uitstraling.'
Ooit was er een tijd dat columnisten zonder een begeleidende foto van hun guitige koppie in de krant stonden. Jarenlang lazen we Blokker en Wagendorp zonder te weten hoe die kerels er in het wild uitzagen. Maakt het voor een tekst uit om te weten dat de schrijver al dan niet vrolijke donkerbruine kijkers heeft?
Tegenwoordig plaatsen vrijwel alle kranten en tijdschriften auteursfoto’s bij hun vaste columnisten, het liefst bij iedere bijdrage in een andere pose. In veel gevallen wordt het plaatje aangepast aan de inhoud van de tekst. Een jaar lang heb ik voor het Magazine over eten mogen schrijven, een rubriek waarvoor ik ter verluchtiging 52 verschillende gezichtsuitdrukkingen moest aannemen (lachend, verbaasd, boos, plagerig, walgend, vragend, verzadigd, dorpsidioot, anaalgepenetreeerd, et cetera).
Misschien dat ik er eens uitgebreid voor in therapie zou moeten, maar ik hou er niet van om gefotografeerd te worden. Toch kun je je er als schrijver niet aan onttrekken. De eerste keer dat ik naar een studio moest was voor het omslag van mijn debuut. Ik werd ontboden bij een fotograaf die van te voren had gezegd dat ik meerdere kledingsetjes moest meenemen. Dit was in de tijd dat ik één outfit bezat de kleren die ik op dat moment aanhad.
De fotograaf gaf me twee tips die me altijd zijn bijgebleven hoe graag ik ze ook zou willen vergeten. De eerste luidde ‘maak je lippen nat’, een wenk waardoor ik jarenlang op foto’s stond alsof ik net homoërotisch had gelikt aan een imaginair ijsje.
‘Laat je ogen glanzen’ was de tweede. ‘Dit doe je door je voor te stellen dat een heel leuk meisje in het café je flirtend aankijkt’, zei de fotograaf, een zin waaraan ik twintig ‘jaar later nog steeds denk als ik word gefotografeerd – zoals u kunt zien aan de geparalyseerde angstblik die u net bent gepasseerd.
De allermafste fotoshoot die ik ooit heb gehad was in gezelschap van collega’s Martin Bril en Bart Chabot. Voor een modespecial in het inmiddels ter ziele blad Rails werden wij in twintig verschillende poses tussen buitengewoon knappe vrouwen neergezet. Zo was er de opname waar we gelijnd aan hondenriemen en gezeten op handen & knieën over een grasveld werden voortgetrokken door een Helmut Newtonachtig fotomodel.
Al in de auto terug naar huis belde Bril mij dat hij zich uiterst ongemakkelijk voelde en publicatie van deze foto – tot mijn opluchting – ging verbieden. Dat was dus de grens.