Pauze magazine, Nr 6 – maart 2001
Vier maanden geleden moest ik optreden op het -Crossing Border Festival. Ik stond om twaalf uur geprogrammeerd in de grote zaal van de Melkweg, vlak voor het Engelse knaapkoortje Coldplay. Door een technisch mankement liep het rooster drie kwartier uit. De met bussen uit Engeland overgekomen dronken fans zaten echter al drie kwartier stoned, wasted en nuts to the bone te wachten op hun favoriete geluidsbagger. De presentator rende het licht in en een enorm gejuich steeg op. Toen hij mij echter aankondigde veranderde het gejuich in een oudtestamentische afkeer. Ook ik rende het podium op, als een katalysator van lawaai. No fucking poetry! Fuck off, loser. Fuck you, asshole. Go away! We hate ya! Ik kreeg bier naar me gegooid en iemand probeerde mijn been te pakken. ‘Het stukje dat ik wil voordragen gaat over de euthanasie van de moeder van de hoofdpersoon van mijn nieuwe boek Ik omhels je met duizend armen’, begon ik bibberig, terwijl ik in de zaal tientallen hooligans agressief hun vuist of middelvinger naar me zag opheffen. Toen ik na vier minuten voortijdig een einde aan het optreden maakte (besluitend met de passage waarin de moeder stierf, om ook inhoudelijk op het thema Crossing Borders in te gaan) en ik van het podium liep, riep een Nederlandse jongen me fijngevoelig na: ‘Blij dat ze dood is.’
Ja, ik hou van popfestivals. Vorige maand las ik voor in Paradiso bij het oorspronkelijk Vlaamse festival De Nachten. Het verschil tussen de Antwerpse en de Amsterdamse Nachten was schrijnend: het publiek in Nederland is véél minder hip en véél minder beleefd, en dat maakte een voorleesoverwinning véél groter. Nu ging mijn eerste optreden in Amsterdam prima, de tweede uitstekend, maar bij de derde kwam het Crossing Border-trauma in alle hevigheid weer terug. Ik stond om half één gepland. Geen ideale tijd, want om één uur zou het festival sluiten en overgaan in de zaterdagavonddisco. Er was al veel volk dat echt niet kwam voor poëzie of fraaie eloquentia. Toen ik werd aangekondigd klonk er geen applaus, en dan weetje hoe het zit.
Ik besloot op veilig te spelen en het meest hilarische stuk uit mijn theatershow met Joost Zwagerman voor te dragen, de passage over vibrators in konten. Na dertig seconden vroeg ik of er überhaupt iemand luisterde, waarop een stuk of vijftien mensen nogal verveeld reageerden. Nu kun je op zo’n moment snel je ding doen en weer van het podium verdwijnen (zoals ik tijdens het Crossing Border had gedaan) of je kunt ervoor knokken. Ik besloot dat laatste, maar vier minuten verder gaf ik op. Onder een niet eens zo heel lullig applausje stapte ik uit het licht, terwijl er één iemand al dan niet cynisch, maar in ieder geval aandoenlijk riep: We want more: Cijfer: een vier.
Later, thuis op de bank, hoorde ik in de herhaling van het sportjournaal een tennister over een dramatisch verloren wedstrijd tijdens de Australian Open zeggen: ‘Bad day at the office: Hoewel mijn eerste twee optredens prima waren, overheerste toch het nazeurende gevoel van de knokpartij bij mijn laatste voorleesbeurt.
Bad day at the office.
Ronald Giphart