De Volkskrant, 24 augustus 2011
Een therapeutisch stukje. Het was een ouderwetsche zonnige middag (een van de weinige), we waren ouderwetsch aan het toeren en we kregen onderweg ouderwetsche trek. Hoopvol stapten we het terras op van een voormalig chic wegrestaurant in Zeist. Een stuk of tien tafels waren bezet, drie obers en één oberes stonden ons bij de ingang op te wachten. We hadden er zin in.
Zij niet. Het was kwart over twee, het bedienend personeel had net berekend dat de lunchgasten snel zouden oprotten. Toen ik vragend gebaarde of we aan een tafel konden plaatsnemen, deed het viertal de Zeister Kampioenschappen Zuchten, Hoofdschudden en Minachten. Vele droevige ervaringen met de Nederlandse horeca leren dat we op dat moment rechtsomkeert hadden moeten maken, maar onze magen rommelden, de zon lonkte, de jongste moest naar de wc en ik kreeg een aanval van onverzettelijkheid. Hoezo waren we niet welkom?
Uiteindelijk zochten we zelf maar een tafel uit, met aanvankelijk de hoop dat de ronduit walgende blikken die ons waren toegeworpen op een misverstand berustten. Misschien hadden de obers tegen de zon in gekeken, dachten we vergoelijkend. Misschien hadden ze net de toestand in Syrië of Libië doorgenomen. Misschien was er net een hond aangereden.
Na een kwartier zaten we nog steeds eenzaam te wachten op bediening. Wij waren de strijd aangegaan door zelf aan een tafeltje te gaan zitten, de bediening had de handschoen opgepakt door ons compleet te negeren. En toen lukte het mijn vrouw om in het blikveld van een van de obers te komen. Ze stak haar hand op. De man, die tussen vier collega’s stond te lummelen bij de ingang, stak ook zijn hand op, Hij zwaaide pesterig en wendde zich weer tot zijn maten, Horecahumor, gasthaat.
Opdat moment hadden we moeten weggaan, maar onverzettelijkheid is een slechte raadgever. We bleven zitten. Er druppelden meer nieuwe bezoekers binnen op het terras, zoveel dat het personeel wel aan het werk moest. Verveeld kregen we menukaarten op onze tafel gegooid, zuchtend werden onze drankjes opgenomen.
Het Grote Wachten kon beginnen. We hadden het personeel getergd met onze aanwezigheid, en nu ging men ons tergen met afwezigheid. Ondertussen deden mijn vrouw en dochter wat ze het allerliefst doen in een restaurant: de verhoudingen van de gasten om ons heen raden. Daar zaten twee zussen met aanhang. In die hoek fêteerde een man zijn minnares. Het echtpaar aan dat tafeltje hield al jaren niet meer van elkaar. De mensen achter ons waren voor het eerst uit eten met hun schoonzoon.
‘Eigenlijk zou het in restaurants mogelijk moeten zijn dat je gewoon even kunt gaan vragen of het ook echt zo is wat je hebt bedacht,’ zei mijn dochter.
We hadden alle tijd om om ons heen te kijken, want alles in het wegrestaurant liet op zich wachten: het inspiratieloze op borden gekwakte vreten, de extra drankjes en uiteindelijk de torenhoge rekening.
In de horeca is het een bekend gezegde: ‘Hoeren hebben klanten, restaurants hebben gasten,’ Dat zal voor veel restaurants opgaan, maar mag ik daar therapeutisch aan toevoegen dat bij nog veel meer Nederlandse zaken de gasten er nog gewoon ouderwets worden genaaid?