Geritsel in de nacht

De Volkskrant, 25 augustus 2008

Vorige week zaten we met uit Nederland overgekomen vrienden in de koele Normandische nacht te kijken naar de heldere maan en de sterren. We dronken calvados en uitgedaagd door de immense weidsheid van de hemelboog filosofeerden we over de dingen van het leven.

Toen ik hierover wilde schrijven had ik een bepaald onderwerp in gedachten. Mijn vingers begonnen epileptisch van enthousiasme over de toetsen van mijn laptop te ratelen, en zoals het soms gaat – iedereen die weleens schrijft zal dit kunnen beamen – glipte het van tevoren bedachte onderwerp er ongemerkt vandoor. Als een haas liet het zich voortjagen over het scherm van mijn laptop, terwijl ik uitweidde over sterren, evolutie en oerknal. En plotseling was mijn beoogde onderwerp verdwenen, en mijn stukje verstuurd.

Dit is wat ik voor me uitjoeg. Vorige week zaten we met uit Nederland overgekomen vrienden in de koele Normandische nacht te kijken naar de heldere maan en de sterren. Plotseling hoorden we geritsel in de bosjes. ‘Le vent murmure dans les arbres’ is een zinnetje dat ik me van lessen Frans herinner, maar dit geluid werd niet veroorzaakt door de ruisende avondwind: het ging om serieus geritsel.

Angst wordt opgewekt in een hersengebied dat amygdala heet. Zodra zich iets schrikbarends voordoet, pompt dit orgaan een extra dosis neurotransmitters rond, zodat de andere hersengebieden weten dat er iets aan de hand is. De hersens reageren vervolgens met ‘een emotie’, een niet-talige vorm van communicatie. Wanneer een voorouder tijdens een tocht door het bos verstarde, grote ogen kreeg en bleek wegtrok, wisten zijn groepsgenoten dat er gevaar dreigde.

Mijn vrouw keek met grote ogen naar de nabijgelegen bosjes en trok bleek weg. Geschrokken tuurde ze in het donker. ‘Ik zie een vos’, zei ze. Gedrieën keken we in haar richting. En daar stond hij: een prachtig beest met een glanzendroestige vacht en een dikke staart, een kruising tussen een minzame poes en een jachthond. Langzaam stak hij zijn spitse snuit door de bosjes en onvervaard keek hij ons aan met groenbruine ogen.

Ik voelde een paar extra shots neurotransmitter door mijn hersens stromen, mijn nekharen schoten overeind en mijn stadse oerinstinct was het om dit moordzuchtige roofdier met een knuppel te verjagen.

Hij ging ons allen de keel doorbijten, hij ging onze provisiekast leegroven, onze kinderen verkrachten, er met de auto vandoor. Verlamd keek ik toe hoe een van onze vrienden wat worst van tafel pakte en dit naar het beestje wierp. Met een beginnende shock stamelde ik iets over rabiës, virussen en andere gevaren, terwijl het beestje zonder schroom naar ons toeliep om de worst te verschalken.

Een vos in het wild. Ik ben een geboren stadsmens en ‘de natuur’, of wat dat moest voorstellen, kende ik jarenlang eigenlijk alleen van het decor van Paulus de Boskabouter (door mijn vader consequent Bolus de Puskabouter genoemd). Het was wonderbaarlijk hoe kalm de vos was, terwijl we mogen aannemen dat de boeren in de omgeving niet blij zullen zijn met de sluwe kippenmoordenaar.

We hebben foto’s van hem mogen nemen, we hebben zelfs de kinderen wakker gemaakt, want hoe vaak kunnen zij als stadskinderen een in het wild levend roofdier in de ogen kijken? Geïnteresseerd, bijna vriendelijk, keek het beestje om zich heen, alsof hij zelf ook verheugd was over de ontmoeting (ik werd er een beetje emotioneel van, maar dat kan ook de calvados zijn geweest).

Net toen onze kinderen vroegen of we hem niet konden houden, glipte onze wonderlijke bezoeker er vandoor als een haas.