Gestrand in Roesbeek

Illustraties: Christian Borstlap

Ronald en Herman zijn al heel lang vrienden. Ze ontmoetten elkaar voor het eerst tijdens het oogstfeest in Amsterdam, in café De Engelse Reet…

1.: WAT ERAAN VOORAFGING EN WAAROM
Goedemiddag, wij zijn Ronald Giphart en Herman Brusselmans, de beroemde auteurs. Voor wie ons desondanks niet kent: hij is Ronald Giphart. En ik ben Herman Brusselmans. Ronald werd geboren – en dat mag je gerust letterlijk nemen – op 17 december 1965 in de Bankastraat in Dordrecht. Herman Brusselmans niet. Overigens, in de Bankastraat woonde ook Cees Buddingh’. Hij werd geboren op 23 mei 1867 op het Ruiterplein in Ermelo. Als je dit leest, Cees: goeiemiddag.

De zoon van Cees, Wiebe (1912 te Raamsdonkveer), was een man van twaalf ambachten. Hij vertaalde namelijk Harry Potter, wat hem ieder jaar een miljoen euro opbrengt. Als je dit leest, Wiebe: erg goed gedaan. Harry Potter werd geboren, net als Harry Mulisch. Dat heb je met die Harry’s.

Mulisch kondigde vorige week nog aan dat hij zinnens is om nooit te sterven. Zo verklaarde hij: ‘Het feit dat iedereen overleden is voor mij betekent niet dat ik ook zal sterven.’ Daaraan voegde hij toe: ‘Als je nog maar één seconde te leven hebt, kan je de helft daarvan denken: ik blijf leven. Van die halve seconde kan je nog een kwart seconde denken dat je blijft leven en zo verder, tot in het oneindige.’ Hierna zeeg hij vermoeid ten gronde en werd afgevoerd. Als je dit leest, Harry: veel beterschap.

Herman Brusselmans groeide op in het dorpje dat we allen kennen als Hamme. We kunnen het situeren in het Vlaamse platteland, zo ongeveer tussen Oostende en Antwerpen. Zijn ouders waren veehandelaren. Ze specialiseerden zich al gauw in knaagdieren. De verkoop liep echter matig en ze schakelden over op maki’s. Helaas, in 1983 werden maki’s verboden bij de wet en noodgedwongen ging August Brusselmans de illegaliteit in. Als je dit leest, pa: kom terug.

Ronald en Herman zijn al heel lang vrienden. Ze ontmoetten elkaar voor het eerst tijdens het oogstfeest in Amsterdam, in café De Engelse Reet, via een gemeenschappelijke kennis, ome Joop. Hij werd geboren in Dorst op 1 januari 1943. De Duitsers namen hem de volgende dag gevangen. In Auschwitz groeide hij op voor galg en rad. Hierover kunnen we meer lezen in zijn autobiografie De maki die over de soep sprong. Het boek werd laaiend enthousiast ontvangen, behalve door de pers en de lezers. Ome Joop zei hieromtrent: ‘Ik heb wel ergere dingen meegemaakt. Zo werd mijn dichtbundel Zuiver Putwater helemaal afgekraakt, behalve in het weekblad van de Vereniging Voor Overlevenden Van Auschwitz, waarin Abraham Cohen-Solal het drie sterren gaf.’

De Engelse Reet is een bijzonder leuk café, waarin veel schrijvers en andere auteurs van divers werk, alsmede denkers van nu, hun stamplaats hebben gevonden. Bij voorbeeld Francis Fukuyama, de befaamde Zuid-Franse neorationalist, die stevig verankerd is in het behavioristische gedachtegoed van de Zweedse klassieke school. Ome Joop, als je dit leest: sorry. Francis Fukuyama werd geboren op 27 oktober 1952 in Illinois sur Mer, Frankrijk.

Verder vinden we vaak in De Engelse Reet, de Limburgse poëet Gerben Douwe Stokkema, die zijn levensgevoel in prachtige, pittoreske, kathedraalachtige verzen verwoordt, en daarmee is ongeveer alles gezegd. Stokkema is in die hoedanigheid belangrijk geweest voor de ontbolstering van – en dan druk ik me nog zwak uit – vele dingen. Niet voor niets won hij de Grote Meloen Prijs in 1988, 1989, 1991 en 1993 voor het kweken van met name een meloen van 24 kilo. Boze tongen beweerden dat het hier steeds om dezelfde meloen ging, waarop Gerben Douwe riposteerde: ‘Als je niks van meloenen weet, dan denk je al gauw: ja, daar heb je diezelfde meloen weer!’ Hierna zeeg hij vermoeid ten gronde en werd afgevoerd. Als je dit leest, Gerben: fuck off, loser.

Nadat Giphart en Brusselmans in De Engelse Reet het grondvest hadden gelegd van een eeuwigdurende vriendschap dronken ze samen een kopje koffie. De rest is geschiedenis. We laten hierover beide auteurs aan het woord. ‘Nou,’ zei Ronald Giphart, ‘wat kan die Brusselmans koffiedrinken, zeg. Ik heb al veel mensen koffie zien drinken, maar zoals Brusselmans het doet kan je van pure kunst gewagen. Hij neemt het kopje in z’n rechterhand, brengt het naar z’n mond en drinkt – zonder te slurpen’ – effectief en doeltreffend maar met een schoonheid waar de meeste Vlaamse schrijvers alleen maar kunnen van dromen. Meer verklap ik niet.’ Herman Brusselmans voegde hieraan toe: ‘Ho ho, nu doe je jezelf tekort, Ronald. Zoals jij roert in je koffie heb ik het voorheen alleen een Thaise prostituee zien doen. Dat zegt genoeg dunkt mij.’ Ze bestelden een tweede kopje en keken verbaasd naar een nabijgezeten neger, die z’n koffie in één keer achterover sloeg zonder zeg maar oog te hebben voor het intense aroma en het verkwikkende genot dat een bakkie koffie een neger kan geven. Toen plots Rick de Leeuw binnenkwam. Rick de Leeuw werd geboren op 14 juli 1953 en bracht zijn jeugd door in een gesticht te Roermond, bij zijn ouders, twaalf verwanten en een schaap. Geen wonder dat hij verheugd was Brusselmans en Giphart te zien zitten. ‘Ik heb een vraagje’, zei hij zonder zich verder te introduceren, ‘mijn naam is Rick de Leeuw?’ ‘Ik zou het niet weten’, zei Giphart. Brusselmans dacht na, en antwoordde: Twee tafels verder, behalve als je niet van bokking houdt.’ Helemaal in de war vertrok Rick de Leeuw. Giphart draaide zich naar Brusselmans en zei: ‘Stel dat we door een vreemde evolutionaire klink als mannen in staat waren om melk te geven, niet door onze tepels maar door onze lul…’ Brusselmans dacht nogmaals na, en antwoordde voor de tweede keer: ‘Twee tafels verder.’ Even dreigde de net ontloken vriendschap danig op de proef gesteld te worden. Gelukkig bracht een derde kopje koffie redding. Vier jaar later trouwde Ronald Giphart met Mascha Giphart, vanwege de opvallende gelijkenis met achtereenvolgens – daar gaan we – Miranda, Joke, Martine, Cathérine Deneuve en Leontien De Ruyter. Op het huwelijksfeest dronk Herman Brusselmans vier kopjes koffie. De neger, wijs geworden, hield het bij een glaasje fris.

2.: OF JE HET GELOOFT OF NIET

De vriendschap tussen Brusselmans en Giphart werd zo uitgediept dat ze samen begonnen op te treden in het kader van literair variété, letterkundige avonden, soirees, lunchontmoetingen, culturele gangbangs en een avondje dolle pret in Geertruidenberg. Daar deden ze mee aan een bukkake, een Japanse variant op het eeuwenoude gebruik waarbij een meisje wordt ondergekwakt, vanuit tientallen hoeken, door vijftig schrijvers. Aan deze bukkake deden, naast de reeds genoemde Brusselmans en Giphart, mee: Harry Mulisch (pas hersteld), Monika Van Paemel, Jeroen Olyslaegers en niemand minder dan eh.. eh… hoe heet die teringlijer ook alweer, met dat rare brilletje, ik zou het duizend keer zeggen, kom hoe heet ie nou, hij heeft ooit een relatie gehad met dat takkewijf, hoe heet ze, met dat brilletje, haar broer is verongelukt tijdens een skiongeluk in Parma, en zij is toen niet naar de begrafenis gegaan omdat ze een bijrol had in de film van shit hoe heet ie, hij is maar een meter drieënzestig en hij weegt 98 kilo, het lijkt alsof hij continu de bof heeft aan de achterkant van z’n kin, hoe heet die zakkenwasser nou, z’n vorige film heette Gemarineerd in sperma, een doordringende evocatie van het boerenlandleven in Brussel, Rotterdam, Den Haag en Luik, juist ja Cees Nooteboom. Of nee, Hugo Claus. Ja, dat was ‘m. Hugo Claus werd geboren op 24 juli 1812, tijdens de hongerwinter van 1814, als derde zoon van Blaise Claus en zijn achterlijke wijffie Pieternel, destijds de vrouw die de honderd meter zwom in 3’40”, een prachtige prestatie als je bedenkt dat Pieternel niet kon zwemmen. Wat zou je willen? Zwembaden bestonden nog niet, en de Schelde werd afgesloten ter hoogte van Temse.

Hugo werd met liefde het gezin binnengeloodst. Hierover verklaarde hij later in zijn autobiografie Het leven van een moedige maki: ‘Jazeker, het was hard werken. De bietenpluk, die hakt erin. Ik stond ’s ochtends op om half vier en ik ging pas slapen om half vijf, zij het drie dagen later. Het waren de beste drie dagen uit m’n leven.’

De moeder van Hugo, die we reeds kennen als Pieternel maar die als bijnaam ‘De Vaginale Koortslip Van Brugge’ had, wist uit het lichamelijke ongemak in haar gezicht nog een financieel slagje te slaan, door zich te verhuren als staande lamp aan een evenementen bureau in Zundert. Pieternel, als je dit leest: wat vind je er zelf van?

Na talloze optredens in binnen- en buitenland (Oostenrijk), kregen Giphart en Brusselmans een uitnodiging om te headlinen op het Literair Festival Van Roesbeek. Vele mensen zullen dit dorpje niet kennen. Hoe komt dat? Wethouder van Openbare Werken, Cultuur en Volksgezondheid Dries Wiegel, zegt daarover het volgende in Het Roesbeeks Belang. ‘Roesbeek kenmerkt zich door een grote actualiteit, die tegelijkertijd z’n kracht en z’n zwakte is. Het reflecteert op de vraagstukken die zich in de tijdgeest uitkristalliseren met een onmiddellijkheid die slechts weinigen kunnen opbrengen.’ Hierna zeeg hij ten gronde en werd afgevoerd. Dries, als je dit leest: laat maar.

Op die welbewuste vierenrwintigste september 2005 spraken Giphart en Brusselmans af in Gent. Giphart moest daar toch al zijn vanwege een gastrol in Flikken, waarin hij het lijk speelde van Martine Van Damme, een transseksueel met spijt. Martine werd geboren op 19 maart 1981 als Joris De Gompelaere, een hardwerkende stukadoor uit Wondelgem. Hij zei hier later over: ‘Het leven was moeilijk, maar eerlijk, zeker als je een meisje bent.’ Deze uitspraak werd hem zodanig aangerekend dat hij als een melaatse werd behandeld door z’n dorpsgenoten. In de betreffende aflevering van Flikken fietst Martine Van Damme (Ronald Giphart in een van z’n betere rollen) door het bos. Wat gebeurt? Welnu, in dat zelfde bos is een bukkaka aan de gang. Cees Nooteboorn (Hugo Claus) is zich helemaal aan het leegspuiten bovenop een vrouw die anoniem wenst te blijven en haar naam, Brigitre Tanghe, niet in de pers wil. Brigitte werd geboren als Alfons Gooris, een schrijver van romans en novellen, waaronder Tandheelkunde en ik, Het was fris in Algerije, Het waterstandje en Blijf van mijn baarmoeder. Deze laatste werd verfilmd door hoe heet hij, met dat brilletje.

Giphart had zich goed ingeleefd in z’n rol. Zo bijvoorbeeld droeg hij, uit eigen beweging, steunkousen. De regisseuse, de ravissante Elza Fiorentina, een ex-lichtgewicht boksen uit Drongen, viel meteen op hem. Al tijdens de eerste repetitie fluisterde ze in zijn oor – en we citeren – ‘Ronald, als je dit hoort: tieten met hersens zijn zeldzaam.’ Giphart was hierdoor meteen verkocht en nog diezelfde avond ging hij met Elza eten in frituur Abdullah op de Pensenmarkt. Abdullah, een frêle allochtoon van lage komaf uit Westmalle, voelde zich z’n hele leven gefnuikt door het feit dat hij als beeldhouwer op de lange omvaart niet werd erkend. Zijn beelden, met titels als Installatie 18, Beweegreden 6 en, met een knipoog naar z’n moeder, Lick my belly 24, zijn te koop bij de Zaltbommelse antiquaar L’art Brassicole.

Abdullah, als je dit leest: Allah Baktar. Sorry, Akbar. Met dat brilletje.

De opnames verliepen voorspoedig, al kon Elza noch met haar ogen, noch met haar handen, noch met plumeau, van Giphart afblijven. Hij liep echter geil op de schminkster, tante Toos, een negentienjarig showroommodel uit Tilburg. Hoe het kwam dat zij op negentienjarige leeftijd al tante was is een lang verhaal. Haar zus had een kindje.

Na de opnames stopten de camera’s met draaien en kwam Herman Brusselmans de set opgelopen. Dat was de tweede set, die werd gewonnen met 6-2. ‘Ronald,’ zei Brusselmans, ‘hoe zit het?’ Dat hoefde hij geen twee keer te zeggen. Ronald meldde: ‘Zullen we een kopje koffie drinken?’ Daar was echter geen tijd voor, omdat de beide schrijvers verwacht werden in pak ‘m beet Roesbeek, voor alweer een wervelende literaire show. Helaas zouden ze daar niet alleen optreden. Verder waren van de partij: Heleen van Royen, de Molvanische debutant Pjotr Fjappngik, Arnon Grunberg en een of andere Annelies Verbeke. Zover was het niveau dus gedaald in de Beneluxse letteren.

3.: STEEDS OP WEG EN WEER TERUG

Het olijke duo stapte in Gipharts sportwagen, een gifblauwe Lotus. Giphart had ‘m voor een prikkie gekocht bij een bonafide wapenhandelaar, drugsdealer, pooier, witteboordencrimineel en subsidieverstrekker van het Fonds voor de Letteren, die we hier P. zullen noemen. P. werd geboren in B., als zoon van M. en M. Zijn moeder, M., zullen sommigen onder u misschien kennen onder haar pseudoniem K. Hiermee bedoelen we zeker niet Tessa de Loo. Tessa de Loo werd geboren op 21 augustus 1932 en werd door haar klasgenoten omschreven als dat geinige wijf met dat brilletje. Anderen noemden haar dan weer dat geinige wijf zonder brilletje. Het hing er vanaf in welk licht ze stond.

Al gauw sjeesde de Lotus met een gezapige 160 over de R4. ‘Niet te snel, Ronald’, zei Brusselmans, die erg veel schrik had in auto’s. Dit kwam omdat hij als baby achter het stuur had gezeten en dat was hem niet meegevallen, omdat op de achterbank twee maki’s heel onrustig waren. Zo beet de ene in Brusselmans’ nek en over de andere kunnen we beter zwijgen, zo erg was het allemaal. Giphart nam gas terug en complimenteerde Brusselmans met zijn kapsel. Enorm veel mensen zijn dol op het kapsel van Brusselmans. Er is zelfs een straat vernoemd naar het kapsel van Brusselmans, de Kapsel Van Brusselmansstraat in Moerzeke. ‘Is er naar een van jouw lichaamsdelen een straat vernoemd?’ vroeg Brusselmans een beetje plagerig, waarop Giphart godzijdank meteen riposteerde: ‘Het Neusvleugel Van Giphartplein in De Bilt.’ ‘Daar heb ik nou nog nooit van gehoord,’ zei Brusselmans, ‘van een neusvleugel.’ Giphart ging echter door en zei: ‘Het is mijn ambitie om de schrijver te worden met de mooiste neusvleugels in de naoorlogse literatuur. In de vooroorlogse literatuur was natuurlijk Hugo Claus de schrijver met de mooiste neusvleugels, na Cees Nooreboom, Monika Van Paemel en hoe heet hij, Harry Mulisch, maar die leeft nog, dus die telt niet mee.’ Brusselmans lachte hartelijk. Zoveel humor had hij in een Lotus nog nooit meegemaakt en bovendien, er zijn weinig schrijvers die zo bevlogen over neusvleugels kunnen praten als Ronald Giphart, Ernest van der Kwast, Yussuf EI Halal, Jan Siebelink en ten slotte Kristien Hemmerechts, over wie later meer, véél meer.

Ernest Van der Kwast werd negroïde geboren op 12 februari 1996, als zoon van twee blanken en een koolzwarte postbode. De post werd bij de Van der Kwasts altijd prima bezorgd waar Ernests moeder placht te wonen. Zij is een goedlachse volksvrouw met een gezonde dosis relativeringsvermogen en een neiging tot zelfdestructie. Laten we haar O. noemen. O., als je dit leest: het komt wel goed met Ernest, al zou ik er geen geld op inzetten en ik ook niet, sprak Giphart met een volle mond. We waren intussen een broodje macaron aan het eten, dat we onderweg gekocht hadden in een winkeltje ter hoogte van Zwijndrecht, boven Antwerpen en ten oosten van Dordrecht. ‘Is het nog ver?’ vroeg Brusselmans, die niet wist of het nog ver was. Ook zijn mond zat vol broodje macaron. ‘Laten we het aan oom TomTom vragen,’ zei Giphart, die zo’n toestel in z’n Lotus had waardoor je altijd wist waar je was, waar je heenging, en wat de zin was van het leven in het algemeen. Op dat moment gebeurde het! Giphart boog zich licht naar het knopje van de oom TomTom toen een motorrijder van de Belgische Federale Politie, sectie Verkeerspost, naast hem kwam rijden. De Belgische Federale Politie, sectie Verkeerspostr, is gevestigd aan de Beethovenstraat 64, B-2960 in Brecht, een van de armzaligste gebouwtjes uit het toch al vrij armzalige gehuchtje dat Brecht nu eenmaal is. De politieman deed teken dat Giphart z’n enorme Lotus aan de kant moest zetten. Giphart, niet bekend met de gewoontes van de Belgische politie, interpreteerde het gebaar verkeerd en dacht dat de politieman hem herkende van radio, televisie en z’n vele boeken, en hem vrolijk toezwaaide. Het is niet ondenkbaar dat politieagenten kunnen lezen. Zo is er een politieagent in Laarne (Oost-Vlaanderen) en die kent zo goed als het hele oeuvre van hoe heet hij uit z’n hoofd. Ik zou het duizend keer zeggen. Lowie Van Beneden, zo heet de politieagent, maar hoe heet die schrijver nou ook weer? Hij lijkt op Hella Haasse. Misschien is hij het wel. Met Hella Haasse weet je nooit. Op een keer was ze met vakantie op Ibiza, waar ze de blitz maakte met een onbedoelde buikdansact die haar zes dagen diarree kostte. Hella, als je dit leest: Imodium.

Maar over het algemeen mogen we aannemen dat politieagenten niet veel lezen. Zo is er een politieagent in Oudenburg (West Vlaanderen) en die leest niet veel. Schrijven daarentegen is z’n lust en z’n leven. Alleen zou iemand hem ‘ns moeten vertellen dat hij niet de hele tijd moet vertellen over z’n personages waar ze geboren zijn. Hij publiceerde onder andere de roman in vier delen Deel 1 tot en met 4.

Doch weer terug naar de actualiteit. Giphart zwaaide vriendelijk terug, waarop Brusselmans de ware toedracht onthulde. Eindelijk parkeerde Giphart vervolgens z’n auto op de pechstrook, net als de motoragent z’n ouwe trouwe BMW 1100 cc. BMW heeft z’n stempel gedrukt op de loop van de tweede wereldoorlog. Men dicht Duitse apparaten altijd pünktlichkeir toe, maar jongens jongens, zoals die BMW’s vastliepen in de Russische modder, daar hoeft geen tekening bij. Op de vlakke gladde snelwegen van Berlijn naar Düsseldorf of andersom, dat lukte die BMW’s wel, met die nichterige nazi’s aan het stuur, maar een beetje Russische modder, ho maar. Wist u trouwens dat Russische modder heel goed is tegen kiespijn, zoals we ons herinneren uit de roman Tandheelkunde en ik, waarin Gerben Douwe Stokkema beschrijft hoe de tandartsassistente, een rol van Marloes Windekind, een handvol Russische modder oraal toedient aan de patiënt, Geertrui Potgieter, waarna deze gillend van angst maar met schoongemaakte tanden het IJ inspringt, het loodje legt, niet meer bovenkomt, en tussen zes planken wordt afgevoerd? En wat voor planken! Voor Stokkema waren het de mooiste planken die hij ooit had gezien.

Waar zijn we? De politieagent stapte uit de Lotus. Of nee, dat waren Brusselmans en Giphart. De arm der wet sloeg z’n politieknuppel schalks in de ene hand van die arm. ‘Wat zullen we nu krijgen?’ vroeg hij, niet gehinderd door een blaffende hond. Deze bevond zich namelijk in een kennel niet ver daarvandaan. De hond, die door z’n intimi Snuffie werd genoemd terwijl z’n werkelijke naam toch Attila was, werd geboren als enige zoon in een gezin van vijftien. Het is niet leuk om de enige te zijn in een gezin van vijftien. Voortdurend werd hij vertroeteld door z’n zusjes Puffie, Annie, Clia, Chantal, Isolde, Hester, Renate, Sigrid, Sacha, Nancy, Cindy, Bernaderte, Georgette met het manke pootje, en Georgette met het manke staartje. De ouders van Snuffie, Puffie, Annie, Clia, Chantal, Isolde, Hester, Renate, Sigrid, Sacha, Nancy, Cindy, Bernadette, Georgette met het manke pootje en Georgette met het manke staartje waren dronken toen ze namen moesten bedenken en per ongeluk noemden ze twee meisjes Georgette. Toen ze ontnuchterd achter hun vergissing kwamen wilden ze het ene hondje, Georgette met het manke staartje, een andere naam geven en noemden haar Georgette met het manke snuitje. Maar dan moest je net Snuffie, Puffie, Annie, Clia, Chantal, Isolde, Hester, Renare. Sigrid, Sacha, Nancy, Cindy, Bernadette, Georgette met het manke pootje hebben! Kortom, met honden is het uitkijken. Zeker als ze bijten.

Waar zijn we? ‘Hoezo, nu krijgen?’ vroeg Giphart. Hij glimlachte vriendelijk naar de agent, die dit interpreteerde als een homoseksuele toenaderingspoging, en daar was hij niet van gediend want die tijd lag lang achter hem. Wat waren dat een mooie dagen. We schrijven de zomer van 1981. Onze agent, Piet Janssen, stapte nietsvermoedend homowasserette De Stijve Was in Zomergem binnen. Daar werd hij meteen opgemerkt door Filibert Van Jomme, de eerste Vlaamse homoseksuele polsstokspringer die naam waardig. Het duurde niet lang of Piet zat in het midden van een bukkake, die bedoeld was als tijdverdrijf tijdens het wachten op de was. Welke was? zal de aandachtige lezer zich ondertussen afvragen.

Waar zijn we? ‘Je reet over een streep’, zei de agent. ‘Welke reet?’ vroeg Brusselmans gevat. Dat ging het gevattingsvermogen van de agent te boven. ‘Zou het De Engelse Reet kunnen zijn?’ vroeg Giphart nostalgisch, knipogend naar Brusselmans. Die interpreteerde het gebaar als een homoseksuele toenaderingspoging maar voor hij Giphart woedend wilde neerslaan bedacht hij zich, want ‘een vriend sla je niet neer’, zoals Frans Bauer reeds zong in zijn hit ‘Een vriend sla je niet neer’. Frans Bauer werd geboren – en dat mag je gerust letterlijk nemen – op 2 april 1959 in een politiecel. Zijn moeder, een gevaarlijke schoonheidsspecialiste met toevallen, was tijdens een behandeling van een lid van het Koninklijk Huis uitgeschoten met haar epilator en had daarbij Christina verwond aan de anus. Voor zoiets raak je in Nederland al gauw in de cel. In Vlaanderen daarentegen wordt op geen anus meer of minder gekeken.

‘Agent, we moeten dringend naar Roesbeek’, zei Giphart. ‘Goed dan,’ zei agent Jansen, ‘maar ik moet je wel 175 euro aanrekenen: ‘Maar meneer,’ probeerde Giphart, ‘dit is Herman Brusselmans, die staat op nummer één in de HUMO Boekentoptien.’ ‘Dan reken ik 275 euro aan’, zei Jansen. De beide auteurs betaalden vlotweg de boete en scheurden ervandoor. Twee minuten later kwamen ze in Roesbeek aan. Giphart parkeerde z’n bolide voor de deur van cultureel centrum Sint Judas, een vroeger socialistisch bastion dat in 1942 werd gebombardeerd door de Engelsen; werd heropgebouwd in 1943 door de Duitsers; Ontplofte in 1954 door een gaslek; werd heropgebouwd door de Fransen; afbrandde in 1966 na een popconcert waar Ramses Shaffy voor het eerst en het laatst in z’n armzalige leven excelleerde; werd heropgebouwd door de Finnen; weggespoeld door een overstroming van de Dijle in 1972; werd heropgebouwd door de Hollanders, met name door de postmoderne architect Tyme Emmeren, die geboren werd in 1973, en onherstelbaar werd beschadigd door de mijnschachtinstorting in Goes. Hij is dan ook gemakkelijk te herkennen aan zijn neusprothese, zijn navelcorrectie en zijn blonde krullen.

Na de laatste restyling in 2005 heeft iedere rechtgeaarde artiest, schrijver, muzikant, kunstenaar en cabaretier opgetreden in in Judas, behalve Frans Bauer, die moest afzeggen omdat z’n moeder er met de woonwagen vandoor was.

4.: TE VROEG

Ze waren te vroeg. Dat wil zeggen dat ze er pas om acht u moesten zijn en het was nog maar tien over drie. Dat scheelde toch al gauw een paar uur. Er moest dus wat tijd overbrugd worden. Hoe konden ze dat het beste doen? was de vraag die menigeen zich stelde. Er waren verschillende mogelijkheden. Ze konden terug naar Gent rijden en daar een uitsmijter eten op de set van Flikken, maar dan zou Giphart weer last krijgen van die opdringerige Fiorentina met haar overdreven geouwehoer van wat heb jij toch een grote lul, Ronald, dit was de beste seks die ik ooit in m’n leven heb gehad. Een andere mogelijkheid was dat ze terug naar Gent reden en ergens anders een uitsmijter aten. Die mogelijkheid viel echter af omdat ten eerste, Giphart z’n parkeergeld al had betaald in Roesbeek en ten tweede, omdat Brusselmans hetzelfde had gedaan toen Giphart even niet keek. ‘Zullen we wat gaan wandelen?’ vroeg Giphart aan Brusselmans. Deze dacht diep na en zei: ‘Twee tafels verder’. Ondertussen zal duidelijk zijn dat Brusselmans wel eens vreemde dingen zegt. Zo zei hij vorige week dat de mens de hoeder is van het Zijn en dat alleen het Zijn zich te denken geeft, terwijl hij z’n roede heen en weer bewoog tegen de borsten van zijn echtgenote Tania de Metsenaere. Als je dit leest,Tania: tot straks.

Ze begonnen aan de wandeling. Die bracht hen in de Pastorijstraat, waar café De Pastorij is gevestigd sinds 1732, waarna ze werd heropgebouwd door de Hugenoten. Geen rechtgeaarde Roesbekenaar die niet ooit in De Pastorij is geweest. Giphart en Brusselmans besloten dat zij niet voor rechtgeaarde Roesbekenaars moesten onderdoen en liepen het café voorbij, om in het volgende café, De Nieuwe Pastorij, menig glas te gaan drinken.

Achter de bar van De Nieuwe Pastorij stonden twee broers, de ene net boven de debiliteitsgrens, de andere er net onder. Het café was eigenlijk een fietsenmakerij, maar in de loop der jaren was het onderscheid tussen fietsen maken en bier tappen lichtelijk vervaagd. Jonas en Dieter Paelzitters, zoals de broers heetten, konden daar best mee leven en gedroegen zich alsof er niks gebeurd was. Zij begroetten Giphart en Brusselmans hartelijk en zeiden bijna in koor: ‘Hebben jullie een kapotte fiets?’ ‘ja’, zei Giphart want inderdaad, thuis in de schuur had hij een fiets staan die zo kapot was dat je er alleen kon mee rijden als je hoe heet dat, ik zou het duizend keer zeggen. ‘Maar,’ zei Brusselmans, ‘geef ons toch maar twee koffie.’ Ze gingen zitten aan het dichtstbijzijnde tafeltje. Aan een tafeltje wat verderop zat een meisje te schrijven op de achterkant van een bierviltje. Het zag er een gore slet uit, met haar haar in vette slierten afhangend tot aan haar verlepte tieten. Verder wel een leuk meisje. Wie kon ze zijn? Het was Annelies Verbeke, maar dat wisten Giphart en Brusselmans nog niet en wie ging het hun vertellen? Dat bleek Dieter Paelzitters te zijn, hoewel hij zich van naam vergiste en Annelies Verbeke voorstelde als Renske De Graaf. ‘Ik ben Renske De Graaf niet’, zei Annelies Verbeke met de van haar in ruime kringen zo bekende hooghartigheid. ‘Jij bent Renske De Graaf wél’, zei Dieter Paelzitters. ‘Zowaar ik Jonas heet.’ ‘Laat mij erbuiten!’ riep Jonas Paelzitters. Annelies Verbeke bleef maar volhouden dat ze Renske De Graaf niet was, maar wie was ze dan wel? Het antwoord hierop werd gegeven door de derde broer uit het gezin Paelzitters, Timon de Zwakzinnige. ‘Het is Annelies Verbeke!’ riep hij vanuit zijn kooi, waar hij al een hele tijd op citroenschillen had zitten kauwen. ‘Hij heeft gelijk!’ schreeuwde Annelies Verbeke, nu helemaal hysterisch. ‘Ik kom hier voor het literaire festival van Roesbeke! Samen met jullie, mijn grote helden!’ Voor alle duidelijkheid vroeg Giphart: ‘Bedoel je ons, of hen?’ waarbij hij op de gebroeders Paelzitters wees. ‘Laat ons erbuiten!’ schreeuwde de vierde broer, Sven, die plots het café was binnengefietst. Hij zette z’n rijwiel tegen de bar en bestelde er eentje. ‘Rondje voor de hele zaak!’ riep hij overmoedig.

Annelies Verbeke werd geboren op 30 mei 1959 in een onooglijk plaatsje bij Koksijde, een onooglijk plaatsje aan de Belgische kust. Als kind gaf Annelies haar ouders weinig vreugd, hoewel de meningen daarover geenszins zijn verdeeld. Haar vader verklaarde hierover in Algemeen Dagblad: ‘Het was een hel. Bovendien hadden we liever een zoontje gehad, genaamd Theo. Meer wil ik hierover niet kwijt.’ Moeder Verbeke ging een stapje verder. In het televisieprogramma Het 7 Uur Journaal; zei ze tegen verslaggever Alex Puissant ‘Onze Theo gedroeg zich als een meisje. Zo bij voorbeeld konnen ze uren zitten spelen met soldaatjes, pistolen en haar mecanodoos. “Theo,” zei ik tegen haar, “steek je lul terug in je broekje.” Maar het mocht niet zijn.’ Hier werd de ontroering haar teveel en zij zeeg neer ten gronde, waarna ze werd afgevoerd. Moeder Verbeke, als je dit leest: slaap er eens een nachtje over.

‘Wat leuk dat we samen voorlezen’, zei Jonas Paelzitter, die het niet helemaal had begrepen. Plus, hij had net een dichtbundel uit, Iets met fiets, een bundel alexandrische verzen die vooral handelden over acne, wondvocht, en het algemene onvermogen van de mens. De drie auteurs negeerden echter de woorden van deze vakbroeder pur sang in de dop en begroetten elkaar zoals schrijvers elkaar begroeten, dat wil zeggen, met een simpele handdruk, een afgemeten hoofdknik en een blik van herkenning. ‘Ik lees al jullie boeken’, zei Annelies Verbeke, onder de indruk van de fysieke verschijning van Giphart. Brusselmans voelde zich tekortgedaan en ging zich opsluiten in de wc. Giphart en Verbeke probeerden hem te overhalen om de wc te verlaten. ‘Jij bent ook heel erg mooi, Herman’, zei Annelies. ‘Ik lig ’s nachts wel eens eenzaam in bed en dan denk ik aan jou terwijl ik mezelf bevredig met mijn buurman Larry, een albinoneger met een afwijking aan zijn geslacht zoals je ze weinig meemaakt in je stoutste dromen.’ Dit overhaalde Brusselmans en nadat hij ‘ns lekker had gescheten verliet hij eindelijk het toilet.

Hoe laat was het ondertussen? Een goede vraag. Volgens mij een uur of vijf. Er werd nog even nagepraat, tot kwart over zeven, half acht, en toen begaven de drie schrijvers zich naar Sint Judas, waar ze in de backstageruimte werden ontvangen door de organisator, de communistenleider Bram Den Duyck. Nou ja, communistenleider. Hij had inderdaad een communistisch verleden, met als hoogtepunt zijn reis naar China, waar hij verbleef in een slaapkamer die nog had toebehoord aan Mao Zedong, de dictator, de intrigant, de ziekelijke seksmaniak. Aangestoken door het rode vuur was Bram de beginselen van Mao in Moerbeke, zijn geboortedorp, in praktijk gaan brengen. Net als Mao bracht hij een rood boekje uit, getiteld Het flamboyante leven van Dieuwertje Blok, waarin hij de wereld voor arbeiders verklaarde. Laten we er een paar uitlichten.

1) Probeer het adres te achterhalen van Dieuwertje Blok

2) Zoek Dieuwertje Blok op

3) Naai Dieuwertje Blok achterwaarts in de poes tot ze scheel ziet

4) Rook samen met Dieuwertje Blok een sigaret.

Voor de volledigheid: Brams boekje kwam wat gênant over, want nog nooit had hij Dieuwertje Blok te pakken gekregen. Eén keer had hij haar zien zitten in een restaurant, maar zelfs dat wist hij niet zeker. En inderdaad, het was geen restaurant maar een brasserie. Dieuwertje Blok werd geboren op 10 december 1941. Sinterklaas kwam laat dat jaar en bracht haar een pakje boter. Verder is over haar weinig bekend.

‘Kameraden,’ sprak Bram, ‘wat dachten jullie van een kopje koffie?’ Dat was de juiste vraag op het juiste moment. Giphart en Brusselmans zochten een lekkere zithouding. Dat duurde niet lang. Naast hen hoorden ze rumoer en daar was, als een duivelin uit een doosje, Heleen van Royen, althans dat was wie ze meenden te onderscheiden, want bovenop de prachtige vrouw lag een baardige, bonkige, buikige lelijkaard een poging te ondernemen om haar te versieren. ‘Laat dat!’ riep Brusselmans, die een enorme boon had voor Heleen van Royen. ‘Ga door! Ga door!’ riep Heleen echter, doof voor Brusselmans attentievolle uitroep.

5.: SCHRIJVERS ONDER ELKAAR

Heleen van Royen fatsoeneerde haar kledij. De man die haar zo kortstondig geluk had bezorgd, werd voorgesteld als de Molvanische woordkunstenaar en schrijver Pjotr Fjappngik, de 69-jarige topvertegenwoordiger van de Molvanische letteren, en als dusdanig bekend bij het publiek door z’n meesterwerken Het verdriet van Molvanië, De ontdekking van Molvanië, Nooit meer Molvanië en Besbolba!, z’n gerenommeerde vertaling in het Molvanisch van Slaap! van Annelies Verbeke. Verder was eveneens aanwezig: Arnon Grunberg, die geen verdere introductie behoeft. Arnon Grunberg werd geboren op 16 februari 1943 in New York, tot grote verbijstering van Joost en Tineke Grunberg, zijn pleegouders. Zij vonden hem in een doos in Manhattan, in een steeg waar Joost zich op dat moment had teruggetrokken omdat hij last had van een antiperistaltische aanval. Nadat hij z’n gevoeg had gedaan zocht hij iets om zich mee schoon te wrijven en daar lag, in een doos, een mals dekentje. Joost wreef zich omstandig schoon en pas daarna merkte hij dat het dekentje begon te huilen. Dat gehuil is eigenlijk nooit meer opgehouden. Arnon, als je dit leest: we vinden je een enorme pretentieuze, aanstellerige eikel.

Nog een kwartiertje voor het optreden zou beginnen. De spanning steeg. Er moest nog een volgorde bepaald worden. Bram Den Duyck stelde voor dat hij het openingswoord zou voeren. Daar ging Arnon Grunberg niet mee akkoord. Hij werd weggelachen en toen zei Den Duyck: ‘Na mij komt Annelies Verbeke, daarna Pjotr Fjappngik, daarna Arnon Grunberg, daarna Brusselmans, daarna Giphart en tenslotte Monika Van Paemel.’ Het gezelschap schrok. ‘Hoezo?’ zei iemand. ‘Monika Van Paemel? Die staat toch niet op de affiche vanavond?’ Misschien niet, maar zij werd alleszins geboren op 6 maart 1910, als dochter van een non en een lelieblanke misdienaar van 14 jaar. Dat vond Monika niet leuk en zij trok zich terug in de beslotenheid van haar hutje aan zee. Daar kunnen we haar nog geregeld zien zitten als we op garnalen vissen.

Waar praten schrijvers over, zo net voor een zenuwslopend optreden? ‘Welnu,’ zei Brusselmans, ‘natuurlijk kan men het Pareto-beginsel ook trachten te combineren met een minder individualistische nutswaardering. Men kan bij voorbeeld uitgaan van een collectieve welzijnsfunctie waarvan de objectieve waarde afhangt van een aantal variabelen en waarbinnen het individueel ondervonden nut een element is.’ ‘Natuurlijk,’ zei Heleen van Royen, ‘als je het zo bekijkt. Maar ook het creëren van “fundamentele onderscheidingen” als modern-primitief, feit-fictie, natuur-samenleving, mens-dier, mens-ding, subject-object, kennis-macht, Ciphart-Brusselmans vindt plaats in een filosofische of epistemologische praktijk.’ Waarop Pjotr Fjappngik meteen zei: ‘Fippn flopgenn histi kwacha urdini prej lukdevos jkads bjor eshte skuig svethum Heleen tsazumus ozivlia kwack.’ ‘Wat zegt hij?’ vroeg Giphart aan Annelies Verbeke. ‘Dat hij Heleen nog wel ‘ns een beurt zou willen geven’, zei Annelies Verbeke, die sinds haar kindertijd goed thuis is in het Molvanisch. Dit liet Heleen zich geen tweede keer zeggen en met die heerlijke, geile, krasse stem van d’r begon ze te gorgelen als een reiger. Ze verdween met Pjotr in de schaduw van het licht der coulissen en wat verder gebeurde, gebeurde verder. Nadat ze was teruggekomen zei ze: ‘Ik heb er nog ‘ns even over nagedacht en wat me altijd weer opvalt is dat tegenover een eenzijdige communicatief ongevoelige logica van de systemen kunnen moderne maatschappijen zich beroepen op normen die een universeel karakter hebben en geen uitsluiting of onderdrukking toelaten en die zodoende op een rechter fundament berusten dan de communicatie vijandige organisaties die de systemen te bieden hebben.’ Dit was er te veel aan voor Bram Den Duyck en hij snauwde: ‘Ga je mond spoelen! Begrijp je dan niet dat in premoderne samenlevingen tradities zekerheid over identiteit en omgeving gaven, door tijd te integreren en ruimte te definiëren. Deze expertsystemen zijn niet gebaseerd op een kennismonopolie maar op een verspreiding van gespecialiseerde kennis door middel van contact tussen experts en leken! Dat snap je toch wel, slome hoer?’ Heleen begon te huilen, net als Arnon Grunberg. Bram Den Duyck had z’n punt gezet. Natuurlijk was het niet z’n bedoeling geweest om de zaken te ontregelen maar hij wilde z’n pappenheimers even scherp stellen voor het optreden.

6.: DE FINALE

Na het optreden was er een etentje voorzien in taveerne De Laatste Pastorij, een hoeveachtige boerderij in het midden van het centrum, ietwat afgelegen van de rest van het dorp. Het menu zag er als volgt uit: vooraf een soepje van maki, als hoofdgerecht de maki zelf, en als dessert had de maki persoonlijk de borden ondergescheten. Het was ongelooflijk saai, zeker voor Giphart en Brusselmans, die bekend staan als fuifnummers en dus besloten om naar huis terug te rijden. In de Lotus bespraken ze de gebeurtenissen van de dag. De beide schrijvers keken somber naar buiten. Ze hadden een niet eens zo slechte dag gehad, veel koffie gedronken, de pronkende reet van Heleen van Royen gezien, elk 1500 euro gekregen voor een optreden, en de gebroeders Paelzitters leren kennen. Hoeveel beter kan een dag worden? ‘Ik vond het dessert kut met peren’, zei Brusselmans, wat niet kon rekenen op enige instemming van Giphart, die uitgerekend met het dessert uitstekend z’n tong had kunnen pesten. ‘Waarom doen we dit eigenlijk?’ vroeg Brusselmans, die niet precies wist waarom ze het eigenlijk deden. ‘We doen dit om geld te verdienen,’ zei Giphart, ‘want zoals Rick de Leeuw reeds zong: doe het én voor het geld, én voor de poen, én voor de pegels, én voor de centen, én voor de giro, én voor de liefde.’ Riek de Leeuw werd, in tegenstelling tot eerdere berichten, geboren op 15 juni 1954, in een tehuis in Sittard, samen met zijn ouders, veertien verwanten en twee geiten.

‘Ja, je hebt gelijk’, zei Brusselmans, ‘die hele literatuur, dat is maar niks. Neem nu mijn nieuwe roman Het spook van Toetegaai. Vind jij er een bal aan?’ ‘Nee,’ zei Giphart, ‘maar wat vind jij van Weg van goede vrouwen, mijn nieuwe roman?’ ‘Ook niks’, zei Brusselmans, ‘het is allemaal niks, jongen.’