Giphart in Afrika

Rails magazine, nummer 10, oktober 1996

Foto’s: Alex ten Napel

Het paradijs heeft wielen en een minibar

Vanuit een ligbad, lits-jumeaux of zithoek – met de champagne onder handbereik – kijken naar voorbijtrekkend Afrika.

‘Heerlijk oordeelde schrijver Ronald Giphart. Op uitnodiging van Rails reisde hij met de meest luxueuze trein ter wereld van Victoria Falls (Zimbabwe) naar Kaapstad (Zuid-Afrika). Tussen rijke pleziermakers en serverende ‘skattebouten’.

De grote vraag is wie er geheel in stijl vermoord gaat worden. Fotograaf Alex en ik komen aan op het vliegveld van Victoria Falls (Zimbabwe) voor wat de meest weelderige snoepreis van ons leven moet worden: per luxe-spoor vertrekken we overmorgen via Botswana naar Pretoria en Kaapstad. Ons vijfsterren treinstel staat bekend als ‘The Pride of Africa’, en naar verluidt zou reizen met deze trein oriëntaalser zijn dan de Oriënt Express, koninklijker dan het Indiase Palace on Wheels en comfortabeler dan een enkele reis Baarn-Utrecht. In onze koffers zitten smokings en gesteven overhemden, wat me in mijn kennissenkring nogal jaloerse kritiek vooraf opleverde als zou ik ‘het echte Afrika’ niet gaan zien.

Dat echte Afrika zien we al na vijf minuten. Langs de asfaltweg door de roodbruine velden lopen vrouwen met grote zakken en schalen op hun hoofd. Omdat Alex bang is dat dit de enige vrouwen in Afrika zijn die met spullen op hun hoofd langs de wegen zeulen, laat hij de taxichauffeur onmiddellijk stoppen om foto’s te nemen. De vrouwen reageren breedlachend en overvriendelijk. Alex wil weten waar de vrouwen naartoe lopen; als dit een dorpje een paar kilometer verderop blijkt te zijn, vragen we onze chauffeur een stuk om te rijden. En zo lopen we een kwartier na onze aankomst in Zimbabwe al rond in een Novibkalender. Het dorpje heet Godger Lodge, we zijn gestopt bij een omheind erfje met drie hutjes, waar een vrouw met een lang stuk hout graan staat te pletten. Zeker acht kinderen rennen ons uitgelaten tegemoet. Alex (1 meter 92) buigt zich voorover en geeft ze allemaal een hand, waarna ze als volleerde modellen voor hem poseren (Thát smile Fiona, yes, góód, yes’). Iedereen is te aardig! Probeer in Nederland eens bij iemand aan te bellen met de vraag of je zijn bed of keuken mag bekijken (zonder camera-team van SBS6 dan). Hier laten ze ons alles zien: hun slaaphuisje, hun kookhuisje met open puntdak voor de rook, en het hutje waar de mannen verpozen na het werk.

Het contrast met ons hotel kon niet groter. Victoria Falls Hotel staat bekend als het meest decadente hotel van Afrika; het is in ieder geval het duurste hotel waar Alex en ik ooit zullen slapen. Ter illustratie: vergeleken met dit gebouw is Paleis Soestdijk een schuurtje in de tuin; er verblijven tweehonderd gasten (allemaal bleek) en er werken driehondervijfentwintig personeelsleden (allemaal donker, op één na). Bijna nergens op aarde zal er een plek te vinden zijn waar het kolonialistische verleden zo schaamteloos herleeft als in dit hotel, héérlijk. Ik kan een lijst geven met copieuze uitspattingen, maar het volstaat te noemen dat er op het terras een keurig geklede jongen loopt wiens enige taak is de ijsklontjes in de glazen van de gasten te verversen (detail: een glas bier kost meer dan hij per dag verdient).

Wie zich als kind ooit heeft afgevraagd waar de wolken worden gemaakt: bij de Victoria Regenboog-waterval in Zimbabwe. Zonder te overdrijven is dit de mooiste plek die we ooit hebben gezien. De Zambezi-rivier stort hier zo’n 400.000 liter water over een breedte van zeven Domtorens één Domtoren in de diepte, en deze aanblik is dermate overweldigend dat Alex verzucht: ‘Als ik dit zie, wil ik alleen maar hier blijven.’ Minutenlang staren we naar de vallende rivier. Het water wordt zo hoog opgespat dat we soms letterlijk in een wolk staan. En dan hebben we de waterval nog niet eens ’s nachts gezien. Het schijnt dat er bij volle maan aan de hemel boven de Falls een zilveren regenboog staat, het mooiste natuurfenomeen denkbaar (afgezien van het verschijnsel ‘albino-giraffe’).

De volgende dag neemt Edward (gisteren taxichauffeur, inmiddels friend) ons mee naar zijn township Shinotimba. Kennissen hadden me voorspeld dat Afrika ‘anders rook’ en dat je daar behoorlijk depressief van kon raken. Inderdaad is de overheersende geur hier zoeter en muffer dan in West-Europa. Als enige bleekgezichten vertoeven Alex en ik een uurtje in een zogenaamde ‘beergarden’, een schoolplein annex café, waar troebel bier voor veertig cent in emmers van twee liter wordt verkocht aan honderden Zimbabwanen. Een grappig jongetje dat zich komt aanbieden als model, ziet de pennen in mijn hemd en vraagt wijzend of hij er één mag hebben. ‘So I can learn to write at school,’ zegt hij leep. Ik sta voor een dilemma. Moet ik hem een van mijn dure Parker Sonnets geven, of onthoud ik hem al in een vroeg stadium de kans ooit een Nobelprijs bij elkaar te schrijven. Later legt Edward uit dat de pennen gebruikt worden voor tatoeages.

Slenterend over het marktpleintje van de township verbazen we ons er almaar over dat iedereen zo aardig is. Iedereen lacht, iedereen zwaait, iedereen geeft je spontaan een African handshake (dat wil zeggen: een handdruk terwijl je ‘God’ zegt, gevolgd door een wederzijdse duimgreep begeleid door ‘bless’, eindigend met weer een handdruk en ‘Africa’).

Dat de mensen hier zo onvoorstelbaar aardig zijn, vindt ook de enige Nederlander die we tegenkomen op het terras van ons hotel. Welke landgenoot horen Nederlanders steevast tegen te komen duizenden kilometers van huis? Inderdaad: de Vakantieman. ‘Ik ben al in heel veel landen geweest,’ zegt Frits Bom tegen ons, ondertussen zijn cameraman regisserend, ‘maar de vriendelijkheid van deze mensen slaat alles.’ (Echt gebeurd.)

Die avond maken Alex en ik een champagne-cruise over de Zambezi, en worden we vreemd genoeg toch een beetje links en ongelukkig. Terwijl honderdtwintig roodverbrande homo sapiensen zich op vier boten vergapen aan één nijlpaard, twee neushoorns, de slurf van een olifant en veertigduizend zeer zeldzame malariamuggen, bespreken Alex en ik de wurgende tegenstelling arm-rijk (wurgend, hè Alex? Ja heel wurgend, Ronald) en vragen we ons af wat voor een verschrikkelijke uitspattingen ons morgen op de trein te wachten staan. Als we nu beloven dat we bij de volgende kamerverkiezingen Socialistische Partij stemmen, besluiten we een beetje tipsy van de bubbels, zouden we dan oprechter van zoveel weelde kunnen genieten?

De cruise keert voortijdig terug naar het haventje, omdat een Australische meneer moet plassen.

De volgende middag dragen bellboys onze koffers naar het station van Victoria Falls – overigens dezelfde bellboys die Alex bij wijze van postmoderne grap gefotografeerd heeft op het hemelbed van de Royal Suite van het hotel (Thát smile Bernhard, yes, góód, yes’). We worden door het personeel van Rovos Rail ontvangen met Kir Royale en een smetteloze red carpet. In de weken voor ons vertrek hebben we ons talloze malen afgevraagd wat voor publiek ‘de meest luxueuze treinreis ter wereld’ zou trekken; op het eerste gezicht lijken we deze mensen te kunnen scharen onder de noemer the old and the beautiful. Als we staan te wachten tot we wegwijs worden gemaakt, spreekt een toekomstige reisgenoot ons aan met Oxfordiaanse tongval (hij ziet er uit als een kruising tussen Albert Mol en Mister Humphrey uit Are you being served?). ‘Voor de prijs die we hiervoor betalen vind ik dat ze ons best in hangmatten naar onze wagons kunnen dragen, vinden jullie niet?’ zegt hij, mijn arm pakkend. Wij knikken en de man stelt zich voor als Keith Hoddie. Als hij ons heeft uitgelegd dat hij hoort bij een groep van dertig Engelsen die al een maand in Afrika ‘kampeert’, komt iemand van zijn gezelschap vragen wie Keith nu weer aan de haak heeft geslagen.

‘These two awfully nice, young Dutchmen,’ zegt Keith, en deze keer krijgt Alex een kneepje in zijn arm.

Door onze persoonlijke begeleidster Minni worden we naar ons compartiment gebracht. Ze schuift de deur van onze kamer open, waarna Alex en ik elkaar even ademloos aangapen. De Rovos-trein heeft twee categorieën kamers: de DeLuxe Suites (drie in één treinstel) en de Royal Suites (twee in één treinstel). Wij worden ondergebracht in de laatste, wat betekent dat we naar het voorbijtrekkend Afrika kunnen kijken vanuit ons lits-jumeaux, onze zithoek of ons ligbad (ondertussen onze minibar plunderend). Er staan bloemen, er liggen hapjes en in de koeler wacht een fles champagne. Minni legt ons de regels aan boord uit: een geheel geopende deur betekent dat men roomservice wil, een half geopende deur dat men niet op zijn kamer is, en gesloten deur dat men ligt te rusten. Men kan op zijn kamer blijven, maar men kan ook naar de speciale Bar Car of Lounge Car. Het avondeten wordt, geheel volgens de mores van de jaren dertig, aangekondigd met een gong.

Als Minni weg is, verkennen we onze suite (donkere gobelins, bruine lambrisering). Ons treinstel werd in 1919 gebouwd in Engeland en is door Rohan Vos, de oprichter van Rovos, volledig gerenoveerd. Deze Vos was de zoon van een Nederlandse arts die in Zuid-Afrika fortuin zocht. Na een succesvolle zakencarrière begon hij als hobby verlepte oude treinstellen en locomotieven op te kopen, die hij geheel in klassieke staat terugbracht. Aanvankelijk voor vrienden organiseerde hij vrolijke reisjes door Afrika, wat uitliep op twee permanente lijnen door Zuid-Afrika en Zimbabwe, en een jaarlijkse trip van een maand naar Dar-Es-Salaam.

Een gedenkwaardig moment: om vijf over zes fluit de stoomlocomotief en begint de trein te rijden. Alex en ik hebben inmiddels onze acht schuiframen geopend om Victoria Falls uit te zwaaien. Iedereen op het station zwaait terug. Een half uur hangen we uit de trein, kijkend naar het landschap, de mensen en de huisjes, met de wind in onze haren en een glas in onze handen. Het is vervelend werk, maar het moet gebeuren.

Twee uur later gaat de gong voor het diner. Met gepoetste tanden, schone onderbroeken en in smoking betreden we Coach No. 195, een van de twee originele Dining Cars uit 1924. Het gezelschap gezellige Britse aristocraten wacht ons op en we worden bij Keith aan tafel genood. Terwijl een ober Zandvliet Chardonnay serveert, vragen we Keith naar hun reis tot nu toe. Er volgt een lang verhaal over de vreselijke tegenslagen die de Britten al hebben ondervonden in het Afrikaanse.

‘Eergisteren bijvoorbeeld,’ vertelt Keith meewarig met zijn hoofd schuddend, ‘werd de lunch pas om drie uur ’s middags geserveerd. O, het was horrible. Om drie uur!’ Alex en ik lachen hard, want we menen een typisch Oscar-Wildeiaans understatement te bespeuren. Keith grinnikt met ons mee, maar het is duidelijk dat hij niet vat waarom we zo luchtig doen over zoveel leed.

‘Als je om drie uur ’s middags nog niet geluncht hebt, kun je helemaal week worden,’ legt hij uit.

Er wordt over Charles Dickens eens verteld dat hij op kerstavond een paar zwervers inhuurde die voor zijn huis ‘Honger! Honger!’ moesten roepen, zodat de maaltijd beter smaakte. Ik moet aan dit verhaal denken als we stilstaan bij het station Thomson Junction. Twee uur wachten we een op een groen sein. Terwijl in de Shangani Dining Car vijf gangen van de meest verfijnde culinaire hoogstandjes worden geserveerd (bereid in een speciale Kitchen Car uit 1938), kijken buiten tientallen Zimbabwanen hoe wij onze Smoked Tuna Fish, Gegrilde Kingklip, Karoo Lamb Cutlets en Pecan Nut Flan verorberen. Toch is het zeker niet ongezellig. De Britten houden met enkele Australiërs en Zuid-Afrikanen wedstrijden welsprekendheid en Keith hoort ons uit over het Nederlandse beleid aangaande darkrooms en child abuse. Als we om elf uur na de cognac en de sigaren net in de juiste stemming zijn voor harde anale groepsporno, gaan alle echtparen slapen, dat zul je altijd zien. Later begrijpen we waarom. De trein wordt inmiddels weer schokkend en stotend door Zimbabwe gereden, en het moet voor de Britse en Australische emeriti een genot zijn eens in bed te kunnen liggen zonder zelf te hoeven bewegen.

Bij het driegangen-ontbijt blijkt dat er niemand is vermoord, dat is wel een tegenvaller. We stoppen in Bulawesi, waar we met het gezelschap een wilde-dierenasiel bezoeken. Het groepje Engelsen blijkt een running gag te hebben. Eerst bekijken ze belangstellend de kooien met impala’s, baboo’s, rino’s of springbokken. ‘Nice animal!’ roepen ze vervolgens bewonderend. ‘Let’s kill him.’

In tegenstelling tot het diner, mag de lunch in vrijetijdskleding worden bezocht. Hoewel we nog vol zitten van avondeten en ontbijt, serveren de obers opgewekt vier gangen kleurrijke voedselkunst. Inmiddels zijn de Engelsen erachter dat wij een verslag maken van deze reis, waarop ze ons stuk voor stuk van de laatste roddels komen voorzien (‘Haar pruik was vanmorgen onder het bed gevallen’). Keith blijft onze voornaamste beschermheer en we spreken af dat we hem na de lunch gaan fotograferen. Hij ontvangt ons in zijn cabine, gekleed in mini-broek, zijden overhemd en lange witte sokken. Uitdagend gaat hij liggen op zijn bed. ‘Zijn mijn naakte benen misschien niet te choquerend voor de Dutch readers?’ vraagt hij minzaam glimlachend, maar Alex ziet in dit schrikbeeld een prachtig plaatje (Thát smile Keith, yes, góód, yes’). Wat Keith niet weet is dat we een half uur later in onze suite persiflages op zijn pose maken.

Na het avondeten zitten we zwaar aan de cognac met Martin, een gepensioneerde kunsthandelaar. Op het zogenaamde Observation Deck, de open veranda van het achterste treinstel, vergapen we ons aan een helderder sterrenhemel dan we ooit hebben gezien. We vragen welk gebied in Afrika Martin het mooist vond. Martin denkt even na, en roept naar zijn vrouw: ‘Peg, welk gebied vonden we ook alweer het mooist?’

De volgende dag komen we aan in Pretoria, waar we afscheid nemen van de Engelsen. We verblijven een dag in het beroemde Victoria Hotel, recht tegenover het station, om de werkplaats van Rovos te bezoeken.

De groep waarmee we van Pretoria naar Kaapstad zullen reizen blijkt onmiddellijk veel aangenamer dan de ietwat verwende Britten. Bij de ‘red carpet reception’ spreekt een grappige man ons aan. ‘You guys are journalists, I can see that,’ begint hij het gesprek, waarna we mogen raden wat zijn beroep is. Hij blijkt geen kunstenaar, parfumier, boomchirurg of chef-kok, maar de huidige bevelhebber van het Amerikaanse leger in Saoedi-Arabië, sector Noordoost. Janis, zijn vrouw, doceert vrouwenstudies aan de universiteit van de Verenigde Emiraten.

Een uur na vertrek heeft zich in de lounge Car rond de kolonel al een hechte groep gevormd. Grote gangmaker is Koos Myburgh, een Zuid-Afrikaanse progressieve wijnboer, die na de afschaffing van de apartheid zijn eigen pr-bureau oprichtte (hij begeleidde onder anderen Herman van Veen in Johannesburg). Koos reist regelmatig met Rovos en hij kent alle mooie verhalen. Zo was er de keer dat een groepje lieve Engelsen op het achterdek zat te genieten van de hapjes, de thee met melk en het uitzicht. De trein kwam stil te staan voor een station om te wachten op een sein. Achter de laatste wagon kwam nog een andere trein te staan die gevuld was met honderden leden van de lnkatha-stam (die het tot voor kort was toegestaan met speren over straat te gaan). Omdat de Inkatha-leden hun overstap dreigden te missen, sprongen ze uit hun trein om langs het spoor naar het station te rennen. De Engelsen op het achterdek wisten niet wat hen overkwam. Hun thee begon juist goed op smaak te komen, toen ze plotseling een horde mannen met speren op zich af zagen rennen. In paniek zijn zij daarop naar de gangen gevlucht.

Een andere beroemde Rovos-legende speelde zich af tijdens de schermutselingen die altijd plaatsvinden op het traject Kimberley-Matjiesfontein, tussen gasten van Rovos en reizigers met de Bloutrein, de modem-luxe staatstrein tussen Pretoria en Kaapstad. Op een klein station moet de Rovos stilhouden om de Bloutrein te laten passeren, juist als in de beide treinen lunch wordt geserveerd. Ongeveer vijf minuten staan de treinen naast elkaar stil, genoeg voor de gasten van Rovos om met handgebaren en het tonen van lekkere gerechten duidelijk te maken hoezeer ze de Bloutrein verachten. Tijdens één reis ontstond er onder de gasten een beetje melige sfeer. Om de Bloutreinreizigers de eetlust te ontnemen knoopten ze massaal hun broek open, en gaven ze hen wat Koos noemt ‘een bruine knipoog’.

Treinen met Rovos is fantastisch, maar een goed gezelschap maakt de reis perfect. Hoewel er niemand vermoord wordt, blijkt hoe goed we het deze rit hebben getroffen. De top kok heeft er duidelijk zin in en bereidt het ene sublieme gerecht na het andere, de leiding aan boord is in handen van een man die op captain Stubing van Loveboat lijkt en die alles doet om de feestvreugde te vergroten. Zo zitten in zijn staf twee Nederlandse pleziermakers genaamd Michael (co- manager) & Knud (barman) die zich maar om één ding bekommeren: gevulde glazen.

De laatste avond is verreweg de beste van de hele reis. Koos (gekleed in een Indiaas gewaad plus fez) heeft een paar serverende ‘skattebouten’ zo ver gekregen dat zij na het diner in de Lounge Car een paar authentiek Zuid-Afrikaanse liederen zingen, met als gevolg dat alle Australiërs, Fransen, Duitse obers, Amerikanen, kolonels en Nederlanders willen laten zien dat hun cultuur hiervoor niet onderdoet (zo zingen wij speciaal voor Koos iets van Babette van Veen). Het is even absurd als vermakelijk om met dertig mensen van over de hele wereld in een Zuid-Afrikaanse restauratiewagen bij de bar te klitten en liederen te zingen. Na de liederen komen de grappen, de wereldpolitiek, elkaars gewoonten en de verschillende vormen van liefde.

Om half vier ’s nachts waggelen we in optocht terug naar onze suites. Het geeft een goed gevoel als we bij wijze van afscheid elkaar allemaal een African handshake geven. In onze kamer ontkurkt Alex de allerlaatste fles Nederburg Cabernet Sauvignon en in een goedbedoeld contemplatief moment overdenken we de meest prodigieuze trip die we ooit hebben gemaakt. We kunnen nu natuurlijk enorm ironisch op deze reis gaan zitten afgeven, maar dat neemt niet weg dat vooral deze laatste dagen fantastisch waren. Als nu iedereen die zich deze reis kan veroorloven, eenzelfde bedrag stort op het gironummer 316916 van de Novib, dan zou dat toch al heel wat schelen, besluiten we, waarna we allebei een tijdlang rozig zwijgen en drinken. Later zeg ik: ‘Na deze reis zal geen enkele luxe het halen bij wat we hier hebben meegemaakt.’ Alex knikt. Zijn strik losknopend verzucht hij somber: ‘Werden wij maar vermoord vannacht.’