God verdoeme mij

De Volkskrant, 25 juli 2008

Vorige week hoorde ik Rick van der Ploeg op de radio filosoferen over het onderwijs en de rol van de PvdA in het kabinet. Het was het gebruikelijke politieke geblabla, tot Van der Ploeg zich in een bijzin plotseling het enthousiaste tussenwerpsel ‘godverdomme’ liet ontvallen. Hij praatte er snel overheen, maar bij mij bleef het woord hangen. Godverdomme. Het maffe was: ik heb helemaal niets tegen het gebruik van dit woord, maar schrok er zelf ook van. Zo erg is het met de vrijheid van vloeken. Hoe vaak horen we een (oud-)politicus dit soort woorden bezigen? Zittend bij mijn radio zag ik de dienstdoende antivloek-Taliban zich verslikken. Driftig maakte hij voor de christelijke Vloekmonitor 2008 een aantekening. Slechte beurt van de voormalige staatssecretaris! Het maakte Van der Ploeg meteen een stuk sympathieker.

Volgens de Leidse vloekprofessor Piet van Sterkenburg zou de krachtterm van Van der Ploeg een vorm van ‘maatschappelijk gevloek’ zijn, bedoeld om de conversatie te verlevendigen of om mensen te imponeren. Een andere vorm is het zogenaamde ‘negatieve gebed’. Zeven jaar geleden was ik in Srebrenica, waar journalisten en schrijvers verslag zouden doen van de herdenking van de massamoord. Vlak voordat enkele verslaggevers live moesten, kwam het bericht dat Herman Brood zelfmoord had gepleegd. Veel items werden daardoor terstond geschrapt. Een van de journalisten reageerde hierop met een welluidend negatief gebed (‘gódverdómme!’), waardoor weer een andere journalist zich gekrenkt voelde in zijn geloof. ‘Je beledigt mij daarmee’, zei de verslaggever tegen zijn collega. ‘Godsamme’, reageerde deze, ‘Hebben gelovigen niets beters te doen dan voortdurend de Oren van God te spelen?’ .

‘Godverdomme’ is wat taalkundigen een interjectie noemen, een tussenwerpsel. Oorspronkelijk komt het woord van de bezwering ‘God verdoeme mij als ik de waarheid niet spreek’ Oftewel: als ik lieg mag ik ter plekke doodvallen. Het is onbruik geraakt – aldus Van Sterkenburg – toen men deze zin begon te zweren zonder het te menen, en dus meineed pleegde. Hiermee belasterde men de naam van God. Niemand die mij iets vraagt, maar de oplossing voor dit probleem zou natuurlijk zijn: méén het als u vloekt. Als Rick van der Ploeg een bevlogen appèl op universiteiten doet om meer leergierige migranten naar Nederland te halen, en hij eindigt zijn betoog met een diepdoorleefd ‘Godverdoememijalsikdewaarheidnietspreek’, zal geen enkele vloekmonitor hem dat euvel kunnen duiden.

En toch blijft het – je durft het in deze tijden bijna niet meer toe te geven – ook aangenaam om te vloeken voor de lol. Ik weet nog de opwinding die ik vroeger voelde als mijn vader godverdegodverdegodverde. Dat deed hij niet vaak, maar als het gebeurde rolden wij schaterend over de vloer. Het zal opvoedkundig verwerpelijk zijn, maar ook mijn kinderen weten me er altijd mee te ontroeren. Ooit stond ik met mijn destijds 4-jarige zoon in een rij bij Schiphol te wachten bij het inchecken. Mijn zoon zat op mijn schouders en trok aan mijn haren.

‘Stop daar eens even mee’, zei ik na een tijdje, waarop mijn zoon met een piepstemmetje ontwapenend aanvulde: ‘Godverredómme.’ Omstanders moesten hierom lachen. Ik probeerde ’s Neerlands jongste Tourettepatiëntje tevergeefs tot de orde te roepen, want toen hij doorhad welke reacties dit woord bij volwassenen ontlokte, bleef hij maar doorgaan.

‘En nu hou je er maar eens mee op’, zei ik, nadat hij een keer of wat de lachers op zijn hand had, en mijn zoon antwoordde met bolle wangen van plezier: ‘Oké pappa… godverrrrdómme!’

Martin Bril is 18 augustus terug in de krant. Tot die tijd verschijnen berichten en gedichten van hem op internet, zie vk.nl/bril.