de Volkskrant, 16 juni 2011
En zo ben ik plotseling in een fase van mijn leven dat ik meerdere keren per dag de lift neem. Alles voor de wetenschap. Decennialang stond ik hooguit een paar keer per jaar in een lift, maar sinds een tijdelijke aanstelling als huisschrijver van de Vrije Universiteit in Amsterdam maakt verticaal reizen wezenlijk onderdeel van mijn leven uit.
Dit jaar mag ik mij als ‘schrijver op locatie’ onderdompelen in de cour d’intelligence die VU heet. Voor iemand die altijd in eenzaamheid werkt een bijzondere ervaring. Collega’s. Vaste tijden. Vergaderingen. Een kantine. Kroketten. Kaassoufflés. Dagspecials.
En liften dus. De schrijvers op locatie hebben een eigen bureautje op de 11e etage van het hoofdgebouw, uitkijkend op de campus, basketballende studenten en het helicopterplatform van de medische faculteit. Er zijn twaalf liften die mij naar mijn hemelse hokje kunnen brengen.
Ai, there ’s the rub. Want er is iets vreemds met die liften. Niemand die kan verklaren wat er aan de hand is, maar de wachttijden zijn vaak onmetelijk en als een lift eindelijk is gearriveerd, stopt deze vervolgens op iedere verdieping om immense groepen studenten op te pikken. Iedereen laat dit overigens gelaten over zich heen komen.
Voor een schrijver zijn die liften een mer á boire. Een paar weken geleden ben ik als een zelf beëdigd ‘VU-liftboy op locatie’ een halve dag lang op en neer gegaan, om te luisteren naar fascinerende gespreksflarden van de liftreizigers (‘Simon heeft zijn moeder voor Moederdag € 22,50 gegeven’).
Gedurende deze bezigheid viel me iets op, waarvan ik aanvankelijk dacht dat het te maken had met het veranderende Nederland: vrijwel niemand lijkt elkaar nog te groeten in de lift. Mensen komen en vertrekken zwijgend. Ik ben geen socioloog of historicus, maar er staat me bij dat dit vroeger anders was.
En dus bedacht ik een klein onderzoek, niet-significant en met mezelf als proefpersoon (n=1). Ik besloot 40 keer van de begane grond naar de 15e etage te gaan en weer terug. 80 ritten in totaal. Ik verdeelde deze tochtjes onder in 2 groepen: Passief (P) en Actief (A). Bij ritten van het type P keek ik emotieloos voor me uit en groette ik uitsluitend als een binnenkomer dat eerst deed.
Bij type A begroette ik iedereen die de het lifthokje binnenkwam, ongeacht of de studenten of medewerkers mij vriendelijk aankeken of niet. Dat kwam natuurlijk soms een beetje psychopathisch over, maar dat risico nam ik ten behoeve van de wetenschap.
In beide handen hield ik een mechanische teller: links om het aantal passagiers bij te houden en rechts om te turven wie mij groette. De resultaten waren spectaculair, al zeg ik het zelf.
Bij groep P telde ik in totaal 192 personen, van wie er 14 mij uit zichzelf groetten. 7,29 procent. Een verrassend lage uitkomst.
Bij groep A stonden er opgeteld 183 mensen met mij in de lift, van wie mij 179 teruggroetten. Dat is 97,81 procent. Een onwaarschijnlijk groot verschil.
Nu noemt de van oorsprong gereformeerde VU zichzelf ‘een maatschappelijk betrokken onderzoeksuniversiteit’ , vandaar dat ik er niet voor schroom om een stichtelijke conclusie uit mijn onderzoek te trekken en deze ten behoeve van het algemeen nut te delen: wie groet wordt teruggegroet. Verbeter de wereld, begin met groeten.