Gurruwwulluk

De Volkskrant, 17 november 2011

Het is een mistige zondagavond. In een Leids eetcafé zit een gezelschap te wachten op een optreden in een theater. Een van hen is de schrijver Remco Campert, 82 jaar, hoewel hij geestelijk naar eigen zeggen zijn leven lang 17 is gebleven. ‘Al voel ik me de laatste jaren steeds meer richting 11 gaan’, zegt hij hier zelf over. Vanavond zullen we publiekelijk praten over Camperts debuutroman Het leven is vurrukkulluk. Aan het tafeltje naast ons zitten twee studentes van een jaar of 20. Ze happen gedachteloos van een kommetje kreeftenbisque.

‘Gruwelijk!’, horen we een van de meisjes roepen. Dat is op z’n minst niet aardig voor de bediening. Het kan natuurlijk best dat de soep gruwelijk is, maar het decorum schrijft voor dat zo’n oordeel niet door het hele restaurant wordt getetterd.

‘Gruwelijk’, zegt het meisje nog een keer. De andere reageert door het woord met een slepende lange toon te herhalen. Opvallend is dat de meisjes beiden voortdurend hun mobiele telefoon in hun handen hebben, alsof het kleine tafelgenootjes zijn. Ze eten, praten en bekijken hun smartphones. Gruwelijk is niet het enige woord dat zij gebruiken in een betekenis die ons – en dan reken ik mezelf voor het gemak tot de generatie van Campert – niet direct toepasselijk lijkt.

‘Vet lekker’, zegt een van de meisjes, niet over de bisque, maar over een of andere jongen (neem het ons niet kwalijk, het afluisteren van gesprekken zit schrijvers in het bloed). En dan wordt er iets besproken dat hun enthousiasme klaarblijkelijk oproept.

‘Vokking tjil!’ roept er een. De ander beademt met een zucht: ‘Echt helemaal supervokking tjil.’

‘Wat zegt ze?’, vraagt Campert zacht aan Bas, de werkstudent die ons rondrijdt. Bas herhaalt de woorden. Vokking tjil. Het is de hedendaagse gewoonte van de jongmens om negatieve woorden te gebruiken in een positieve context. Iets kan ‘vieslekker’ zijn. Wanneer een gebeurtenis indrukwekkend is, heet dat ‘moeilijk’. Een aangename uitgaansgelegenheid is ‘kapotgoed’ of nog fijnzinniger ‘kankergoed’. En als iets ‘standaard’ wordt genoemd, is dat uitermate positief.

Na de maaltijd maken de meisjes zich op om te vertrekken uit het eetcafé. Wij sporen student Bas aan de vrouwen te vragen wat sommige van hun moderne uitspraken betekenen.

‘Vokking tjill?’ herhaalt het meisje. Ze denkt na. ‘Dat is eh… dat we het… ja… vokking tjill vinden… Eh, lauw.’

‘Lauw?’

‘Relaxed’, vult de ander aan.

‘En waarom gruwelijk?’ vraagt Remco Campert. ‘Gruwelijk is juist heel positief!’ zegt een meisje. ‘Gruwelijk is geweldig.’

Een half uur later wordt de oude meester onthaald op het podium van het theater van de Leidse bibliotheek. Honderdvijftig lezers zijn uitgelopen om hem publiekelijk lof toe te klappen voor zijn oeuvre. Tijdens zijn ovationele onthaal wandelt Campert rustig naar zijn stoel naast presentator Philip Freriks.

‘Hoe vind je dit welkom?’, vraagt Freriks.

‘Vokking tjill’, antwoordt Campert, bedachtzaam knikkend. Als de zaal is uitgelachen, legt hij uit dat hij die uitdrukking net heeft geleerd van twee dames in het café. ‘Als ik mijn boek heden ten dage zou publiceren zou ik het waarschijnlijk noemen Het leven is gurruwwulluk.’ Waarmee Campert kapotleuk aantoont dat je nooit te oud bent voor vieslekker taalplezier