Guus Meeuwis

Deze special hoort bij Viva 35/1997

Foto’s: Robert Alexander

RONALD GIPHART INTERVIEWT GUUS MEEUWIS OVER ZIJN ‘STUDENT-GEVOEL’

Het kostte ‘m de nodige moeite. Tenslotte is Ronald Giphart vooral zèlf graag aan het woord. Maar uiteindelijk leverde het gesprek tussen hem en Guus Meeuwis een aardige analyse van ‘het studentenleven’ op.

Twee jaar geleden brak de toen nog onbekende student Guus Meeuwis (nu 28) door met zijn lied Het is een nacht. Omdat ik in dezelfde tijd een aantal maal op de prullevisie schaamteloos mijn boeken had gepushed (grappige, gevoelige romans voor slechts f 29,90 per stuk), overkwam het me geregeld dat iemand mij in het café of op straat indringend aankeek, om daarna gelukzalig en met zo’n verbeten olé-blik te schallen: ‘Hé, Guus Meeuwis!’ Niet alleen op straat, zelfs in NRC-Handelsblad werden Guus en ik met elkaar verward. Wie was dat toch, die Meeuwis?

Nu mag ik op uitnodiging van Viva eens praten met de jongen op wie ik schijn te lijken. Of praten… Hij mag praten, ik moet mijn mond houden en luisteren. De locatie van dit interview is Meeuwis’ stamcafé, de Tilburgse studentenkroeg Vagant. In een hoek van de bar zitten enkele van Guus’ muziekvrienden luid te lachen (als daar maar geen karaoke van komt!). Zenuwachtig pielend met bandjes en batterij zet ik mijn cassetterecorder aan, Guus bestelt vast een rondje.

Oké, eerste vraag. Hoe ziet in het kort jouw studie-plaatje eruit?

“Ik ben begonnen in 1990 op Nijenrode, waar het op de campus zo waanzinnig en onvoorstelbaar verschrikkelijk gezellig was dat ik vaak vergat wat ik er ook alweer deed. Na precies een jaar mocht ik met zestig van mijn jaargenoten weer naar huis, dat was een behoorlijke tegenvaller. Op aanraden van een vriend van mijn ouders ben ik vervolgens naar Leuven in België gegaan. Sociaal gezien heb ik het daar echt belachelijk goed naar mijn zin gehad, maar ook in Leuven waren mijn studieresultaten nou niet denderend.”

Ik neem aan dat je ouders niet blij waren met je prestaties?

“Neuh. Toen ik na mijn eerste mislukte Leuvense studiejaar thuiskwam, werd er behoorlijk gedonderd. Mijn vader riep: ‘Je gaat het niet opgeven!’ Nou ja, dat deed ik dus een jaar later wèl. Teleurgesteld zei mijnvader toen dat ik of kon gaan werken, of in dienst kon gaan, of iets kon gaan doen dat echt verstandig is. Dat werd dus rechten studeren in Tilburg en dat doe ik nu nog steeds. Ik heb inmiddels zelfs mijn propadeuse gehaald.”

Wat vond je van het studentenleven toen je er voor het eerst mee in aanraking kwam?

“Ik vond het helemaal te gek, sterker nog, ik ben compleet losgeslagen. Daarom heb ik het, denk ik, niet gered op Nijenrode. Als provinciaaltje kreeg ik plotseling alle vrijheid. Het paradijs voor een achttienjarige.’

Veel gedronken?

“Ja, dat magje zeggen.”

Veel gedronken.

“Liters. Af en toe zelfs de Man Met De Hamer gezien. Stond plotseling achter me, en had ik hem niet gezien, de lul. Bàm, deed hij dan. Nu was het voordeel op Nijenrode gelukkig wel dat je iedere dag verplicht sport had. Wanneer je bijvoorbeeld om half zes nog door de slotgracht naar je kamer waggelde, dan moest je om half negen alweer present zijn voor rugby of conditietraining. Dat betekende alleen wel dat we daarna compleet kapot waren en geen zin meer hadden in studeren. En dat we ons vervolgens voorbereidden op de naderende avond.”

Met een biertje…

“Ja. Of jevener.”

Wat is voor jou het mooie aan het studentenleven? Voor mij is het fascinerende de gedachte aan al die mooie, jonge, frisse mensjes die vaak goede opvoedinkjes hebben genoten en dan uit alle hoeken van het land naar vrolijke steden komen om daar in vijf, zes jaar tijd het leven te ontdekken. Studenten zijn net het leven zelf.

“Dat vind ik ook het mooiste, het ouder worden. Er is geen betere manier om in het leven te komen dan om achtentwintig keer hard je kop te stoten. Ik mag bijvoorbeeld graag de verrichtingen van mijn oude jaarclub op Nijenrode volgen. Van die veertien jongens zie ik de meesten nog steeds. Slechts twee hebben Nijenrode afgemaakt, wat wel wat zegt over het slag volk natuurlijk. Ondertussen hebben sommigen een andere studie afgemaakt en hebben anderen al een baan. Laatst stond ik hier in Vagant met een jongen aan de bar. Ik zei: ‘Het mooiste van studeren is dat je met z’n allen ouder wordt. In het begin praat je alleen over bier, voetbal en vrouwen. Vier jaar later heb je je ontwikkeld. Nu praten we over banen, huizen en over vrouwen in een andere betekenis.’ De meesten zitten namelijk al aan iemand vast…”

Je bedoelt: hebben een mooie, waardevolle liefde…

“Ja, en je denkt dan dat dat voor het leven is. Tenminste: dat mogen we graag geloven.”

Heb jij je ook gestort in de typische studentikoze uitspattingen als ontgroeningen, gezelligheidsverenigingen, brallen, zingen?

“Ja, enorm. Ik ben in totaal vijf keer ontgroend. Mijn eerste keer op Nijenrode, waar je automatisch lid bent van de vereniging. Dat was een erg leuke ontgroening…”

Leuk? Een ontgroening hoort toch niet ‘leuk’ te zijn, maar een gemene vooraf spiegeling van het keiharde zakenleven later – of zoiets?

“Ach, fysiek was het niet heel zwaar, maar de intentie was erg goed. Met tweehonderd man moesten we op en rond de campus – geleid door een staf van dertig man – de van tevoren bedachte groepsbinding krijgen. Daar hadden ze goed over nagedacht: op het moment dat we stuk zaten, kregen we een triomf-momentje en konden we doorgaan.”

Kun je voor de argeloze Vivalezeressen eens een tipje van de sluier oplichten over de studentenspelletjes die jullie deden?

“We deden veel spelletjes, als ze maar met drank te maken hadden. Bijvoorbeeld bier-estafette: vijf mensen staan op een rij met hun armen achter het hoofd. Er staat bier op tafel. Iemand drinkt vervolgens voor. Als zijn glas op is, moeten de anderen hun eigen biertje legen.”

En het roemruchte ‘Truth or Dare’?

“In Leuven speelden we daar de Vlaamse variant op. Dan moest je een verhaal vertellen en diende iedereen te raden of het waar was of niet. Wie het niet goed had, moest drinken, uiteraard. Ik geloof dat ik ooit heel overtuigend heb verteld over een man die zichzelf kon pijpen en die dat voordeed aan iedereen die het maar wilde zien. Wat denk je: was dat waar of niet?”

(Guus bestelt nog iets te drinken.)

Je hebt in Leuven je grote liefde ontmoet, het meisje voor wie je ‘Het is een nacht’ schreef.

“Valerie was lid van dezelfde vereniging als ik, Hollandia Lovenientus.”

Wat vind je van studentenmeisjes?

“Het argeloze van hen waardeer ik zeer. Schattig vind ik het goede woord. Het feit dat ze overal vol voor gaan, terwijl jij als ervaren student al weet wat er gaat gebeuren. Kees, een van mijn vrienden, zei bij de ontgroening hier in Tilburg altijd: ‘Ik geef nu mijn ogen goed de kost, meisjes, want jullie gaan allemaal aan de pil en aan het bier. Over vier maanden zit er tien kilo bij.’ Als hij dat riep, zag je al die meiden verontwaardigd kijken.”

Hoe zit dat met Valerie?

“Bij Valerie kon ik altijd met verbazing en bewondering kijken hoe zij in 1.1 seconde een Vlaams biertje kon opdrinken. Het is toch prachtig om te zien hoe vrouwen met overgave kunnen doen wat – voor mij – puur voor kerels is? Namelijk drinken, zingen en schreeuwen.”

Jouw band, dat is toch een behoorlijk studentikoze club?

“Ja, er heerst onder ons echt een afzeik-sfeer. Elkaar scherp houden. Voor mij is afzeiken een teken van genegenheid. Was sich liebt, das neckt sich. Wij hebben onderling ook een eigen taal ontwikkeld, die voor anderen niet te volgen is. Dan hebben we het bijvoorbeeld over Anton, die niet meer bij ons is. Waar is Anton nu? Hij is weg, naar Rusland… Anton is onze eerste tourbus.”

Als je niet optreedt, zit je dan altijd hier in Vagant?

“Nee, ik zit ook bij een kookgezelschap. Koken we met zestien kerels bison, alligator of varkenshaasjes op feesten en partijen. En verder mag ik inderdaad graag uitgaan, maar liever naar een bar dan naar de disco. Ik hou van kroegen waar je op een kruk kunt zitten, je moet je er verstaanbaar kunnen maken. En het moet er niet te druk zijn, zodat je als je een verhaal wilt vertellen met je armen kunt zwaaien zonder tegen iemands achterhoofd te slaan. Dat vind ik belangrijk.”

Heb je geen last van je bekendheid als je gaat stappen?

“Naar andere cafés dan Vagant ga ik altijd met meerdere mensen. Als ik ergens binnenkom, is het de eerste twintig minuten meestal of geslijm of gezeik. Dan heb ik liever mijn vrienden bij me. Kijk, muziek is subjectief, en niet iedereen vindt wat wij doen mooi. Als je een café binnenstapt, is er altijd wel iemand die homo roept, of imbeciel, eikel of watje.”

Volg je andere vakgebieden? Cabaret bijvoorbeeld?

“De helft van wat ik thuis heb staan, is cabaret. Hans Teeuwen is mijn absolute favoriet. Als iemand mij voor een cabaret zou vragen, dan zou ik dat zeker willen proberen. Wij hebben met de band wel eens gezegd: we moeten opschrijven wat in de bus allemaal gezegd wordt. Het zou mooi zijn om een liedjesprogramma te maken met een cabareteske inslag.”

En de politiek, volg je die?

“Zo’n beetje. Kijk, ik ben fel tegen discriminatie, maar dat wil nog niet zeggen dat ik links ben. Als een denkbeeld van Groen Links mij aanspreekt, volg k dat. Zegt de VVD iets steekhoudends, dan ben ik het daarmee eens. Dat is mijn wereldbeeld. Je hoeft tegenwoordig niet meer of dit of dat te zijn. Dat is het mooie van deze tijd.”

Heb je nog een ‘final thought‘, een afsluitende gedachte voor de ; studerende Viva-vrouw?

“Het enige echte waardevolle dat je aan je studie overhoudt, zijn mensen. Kennis kun je op honderdduizend manieren verzamelen. Vrienden kom je echter niet snel tegen.”