Handelaar in troost

Vara Gids 16, 20-26 april 2019

Ronald Giphart probeert nog altijd door de ogen van vriend en collega[1]schrijver Martin Bril naar de wereld te kijken.

Een paar weken geleden werd er in Utrecht – de geboortestad van Martin Bril – bij een pand op de hoek van de Mimosastraat en de Amsterdamsestraatweg een fraaie muurschildering onthuld. 32 buurtbewoners hadden hun favoriete boektitels gegeven aan graffitikunstenaar JanlsDeMan, die deze werken verwerkte in een afbeelding van een gigantische boekenkast. In het immense kunstwerk prijken kookboeken, kinderboeken, thrillers, maar bijvoorbeeld ook de bundel Evelien van Martin Bril. En dat doet me deugd.

Toen Bril tien jaar geleden overleed hebben Bart Chabot en ik elkaar bij zijn uitvaartplechtigheid in de Amsterdamse Duif beloofd dat we zouden proberen om Martins naam en werk levend te houden. Als een geliefde schrijver overlijdt, kunnen we voorspellen dat zijn of haar werk na vijf jaar niet meer zal worden gelezen. Na tien jaar zijn de meeste titels van de schrijver weggezakt in de vergetelheid en na vijftien jaar volgt de naam. Alfred Kossmann. Anna Blaman. Louis-Paul Boon. Nico Scheepmaker. Anton Koolhaas. Andreas Burnier. Cola Debrot. Wie leest hun werk nog? Wie kent nog hun namen?

Martin Bril is nu tien jaar dood en hem dreigt eenzelfde lot. Een paar maanden geleden mocht ik in Rotterdam voorlezen bij studenten. Tijdens mijn praatje viel de naam van Martin Bril, maar ik had net zo goed een andere schrijver kunnen gebruiken. Je kunt het jonge mensen niet kwalijk nemen dat zij niet meer weten wie Martin Bril was, noch dat ze zijn werk hebben gelezen. Maar zonde is het wel.

Martin Bril was in zijn hoogtijdagen ‘de columnistste columnist van Nederland’. Hij had een dagelijkse vaste plek in een landelijke krant, een brede thematiek met vele verschillende onderwerpen en grote schare liefhebbers die zijn stukken trouw las. Ik hoorde daarbij. Veel van mijn dagen begonnen, net als die van zovelen, met een kop koffie, een boterham en de opgetekende belevenissen van Martin Bril.

Niet dat hij zoveel bijzonders meemaakte, maar het was de liefdevol-afstandelijke manier waarop hij vertelde, de schijnbare achteloosheid waarmee hij de steden en vooral dorpjes die hij bezocht beschreef, de landwegen die hem naar uithoeken als Ver en Oneindig brachten. Waar dan op zich ook weer niet zoveel gebeurde, maar dat was het mooie. Uren reizen, om vooral niets mee te maken. Wat een fijn leven moest Bril leiden, dacht ik destijds: rondrijden, mensen ontmoeten, lunchen, dingen meemaken en erover schrijven, elke dag weer. Een gedroomd columnistenbestaan.

Dat dit walmende romantiek was, had ik natuurlijk zelf ook kunnen bedenken. Het leven van Martin Bril was anders dan wat wij – zijn lezers – er op basis van zijn columns van maakten. Daar kwam ik achter toen Bril, dichter Bart Chabot en ik in 2004 besloten te gaan toeren door het land. Bril zag onze theatertournees als een logisch vervolg van zijn columnisterij: niet alleen wilde hij in den lande mensen verpozen met zijn stukken – ‘handelaren in troost’ noemde hij ons – maar ook kon hij over onze gang door het land schrijven.

Meer dan tweehonderd keer zijn we gedrieën door Nederland gereden, met een technicus en een decor. Voor een columnist als Bril waren ervaringen zijn levensader: hij moest dingen meemaken om daarover de volgende dag zijn lezers mee te verpozen. En dus wilde hij zo veel mogelijk de boer op, want in de beslotenheid van zijn werkkamer lagen de onderwerpen minder voor het oprapen. In de wijde wereld kon er altijd iets gebeuren dat de moeite van het beschrijven waard was. Of beter: móest er altijd iets gebeuren.

Martin Bril was permanent gejaagd, voortdurend op zoek, immer onderweg, constant geplaagd door de vragen of en hoe hij wat hij op dat moment meemaakte in godsnaam ging opschrijven, zich altijd bewust van zijn deadline. Slopend was het, elke dag weer. De deadline van zijn dagelijkse stuk lag rond vijf uur ’s middags en dus moest hij uiterlijk om half vier achter zijn computer zitten. Dat gaf druk. Struinend door de straten van een plaats waar we die avond moesten optreden, deed Bril waarin hij het allerbest was: kijken. Hij observeerde dingen, mensen, gemoedstoestanden, gebeurtenissen, hij luisterde gesprekken af en volgde zonder gêne voorbijgangers – tot hij werd gegrepen door een detail dat alleen hij had geregistreerd en alleen hij kon navertellen. Zittend in de kleedkamer van de schouwburg schreef hij zijn stukje voor de volgende dag (waarbij Chabot en ik vaak als Trotski en Boecharin vakkundig uit de beschreven gebeurtenissen werden geretoucheerd).

Inmiddels, tien jaar na zijn dood, wordt mij door de redactie van de VARAgids gevraagd wat Brils erfenis is als schrijver. Wat heeft hij nagelaten, in stijl, vorm, onderwerpkeuze en in hoe wij naar de wereld kijken? In alle eerlijkheid: misschien minder dan gehoopt of verwacht. Wellicht dat columnisten nog sneller worden vergeten dan romanschrijvers. Bril was beide, maar hij zal ons toch vooral blijven heugen als iemand van cursiefjes. Zelf lees ik hem zelf nog vaak. We leven in een tijd waarin extreme standpunten alle redelijkheid verstommen en waarin veel gesprekken in het publieke discours lijken uit te lopen op harde aanvaringen. Ik mis Brils schijnbare achteloosheid en afstandelijke verwondering over de wereld, zijn betrokken nuchterheid.

Gelukkig heeft hij een enorm oeuvre achtergelaten, dat door zijn uitgever regelmatig postuum wordt aangevuld. Dit is wat ik zelf regelmatig doe. In plaats van mijn ochtend te beginnen met koffie en de krant, begin ik mijn dag liever ritueel met een kop koffie en een willekeurige column uit een willekeurige bundel van Bril. Dat maakt de dag meteen een stuk aangenamer. Eén Bril per dag: een mooi medicijn tegen de dagelijkse waanzin.

Wat ik ook nog steeds vaak probeer, is door Brils ogen naar de wereld kijken. Chabot en ik noemden dat vroeger ‘martinbrillen’, waarbij we probeerden te bedenken wat Bril her en der zou opvallen. Zo reed ik toevallig vorige week op een regenachtige dinsdagmorgen in Utrecht langs die muurschildering in de Mimosastraat. Ik keek naar de fleurige boekenkast op de grote blinde muur van het hoekpand. Recht tegenover het huis zag ik een winkel genaamd Budget Tapijt en daarnaast een vrij onooglijk pand dat zich ‘Koopjeshal Van Ondiep’ noemde. Wat zou daarachter schuilgaan? Welke verhalen schreeuwden erom te worden geboekstaafd? Jammer dat Martin Bril er niet meer is.