Herman Hertzberger

VARA GIDS Nr 4, 27 januari – 2 februari 2024

Architect Herman Hertzberger (91) werkt aan een nieuw boek over architectuur.

De architect (91) is geen voorstander van megalomane sculpturen die laten zien hoe goed, groot en important we zijn; gelukkig merkt hij een hernieuwde belangstelling voor menselijke architectuur.

Mag ik het gesprek beginnen met een herinnering aan mijn vader, die een jaar na u werd geboren? Als huisvestingambtenaar liep hij bij wandelingen door de stad waar we woonden altijd met de blik omhoog naar de gebouwen en dan vertelde hij ons wat hij zag, Is dat ook de blik waarmee u door uw stad loopt? Ja, ik kijk natuurlijk naar de huizen, maar ook naar de straten. Ik ben altijd nieuwsgierig naar alles geweest, vanaf het moment dat ik om me heen kon kijken. Nog steeds zie ik overal dingen die mijn aandacht trekken. Daar, achter je, zie je allemaal collages van voorwerpen die ik op straat heb gevonden, trash waarvan ik dan probeer treasure te maken.

In de documentaire over u zit een mooie scène dat u door de buurt loopt waar u als kind bent opgegroeid en laat zien hoe u al jong door vormen en architectuur gefascineerd raakte. Bij de entree van een gebouw waar we woonden zat een muurtje met grote eivormige stenen. Dat waren zinloze objecten, maar ik liet er als kind graag mijn handen over gaan, met dus toen al het gevoel dat ik dichtbij architectuur kon komen en dat het ‘aantastbaar’ mocht zijn, in tegenstelling tot onaantastbaar.

Uw vader was een Joodse huisarts die eigenlijk liever componist had willen zijn. In de oorlog probeerde hij te voorkomen dat andere Joden zouden worden gedeporteerd. Uw niet-Joodse moeder zorgde ondertussen dat het gezin in stand bleef en dat er gelatinepuddinkjes op tafel stonde. In de biografie De ruimte van Herman Hertzberger (2021) vertelde u aan uw biograaf Christien Brinkgreve dat ‘als uw vader de trein was, dan uw moeder de rails’. De laatste tijd denk ik steeds vaker terug aan mijn jeugd. Ondanks alle moeilijkheden van de oorlog zijn we daar goed doorheen gekomen. Ik besef nu dat ik bijzondere ouders had. Mijn vader was vaak een ongeleid projectiel, maar buitengewoon intelligent. Mijn leven lang heb ik voortdurend gedacht wat zou hij hiervan hebben gezegd of zou hij dit hebben geweten? Ik begrijp nu dat het in feite mijn moeder was die orde en rust bracht in ons gezin. Achteraf heb ik haar onrecht aangedaan dat ik haar, en wat ze voor ons deed, heb onderschat. Nog steeds hoor ik haar als ik op straat loop zeggen: ‘Recht oversteken!’ of ‘Als het koud is, mond dicht!’ Dat soort uitspraken zitten al achtentachtig jaar in mijn hoofd. Zij was het ook die mij naar een montessorischool heeft gestuurd. Dat systeem was erop gebaseerd om uit kinderen te krijgen wat er in hen zat. Het gaf mij al op jonge leeftijd de kans om de wereld te exploreren. Als ergens een bordje ‘NAT’ staat, dan zullen veel kinderen dat accepteren. Montessori-kinderen moeten toch even voelen of het wel waar is. Dat is dus in feite ‘kritisch vermogen’, iets dat mij op school is bijgebracht. Die gelatinepuddinkjes van mijn moeder mochten wij als kinderen ook naar elkaar gooien, dat vonden we allemaal geweldig.

Denkt u dat u wellicht geen architect was geworden als u geen montessori-onderwijs had gevolgd? Dat is een interessante vraag… Meestal als mensen dit zeggen, bedoelen ze dat ze het antwoord niet weten. Mijn vader wilde het liefst dat ik doorging in de muziek, omdat hij misschien zelf veel liever fulltime componist was geworden. Ik zag daar niks in, want ik heb te kleine handen om van pianist mijn beroep te maken, hoewel ik nog steeds wel speel. Op school nam een jongen uit mijn klas eens een groot, langwerpig boek mee over het werk van de Franse architect Le Corbusier. Ik zag daarin allemaal bijzondere gebouwen met horizontale ramen en terrassen en ik dacht: zou dat iets voor mij zijn? Mijn vader nam dit allemaal niet heel serieus. Soms zaten we in zijn auto en zei hij een beetje pesterig, wijzend op de overkant: ‘Daar Herman, een wit gebouw met een plat dak! Ik liet me niet afschrikken door zijn mening over moderne architectuur.

Waar kwam uw fascinatie voor deze jonge bouwstijl vandaan? Mijn eerste reactie is: dat moet je aan een psychiater vragen. Maar misschien weet ik het antwoord zelf wel. De oorlog is voor mij toch een ongelooflijke leerschool geweest. Aan het einde ervan dacht ik: we moeten dit allemaal achter ons laten, de wereld moet worden afgestoft, het is tijd voor iets nieuws. Ik zag een schonere wereld voor me, die was bevrijd van alle pielerige rommel en tierlantijntjes. Schoon schip maken. Na de oorlog hadden we het idee dat alles beter ging worden. Het was een heel spannende en zeer optimistische tijd. Ik ging in Delft architectuur studeren en werd door mijn inofficiële leermeester Aldo van Eyck gevraagd bij het tijdschrift Forum, waar we nadachten over de toekomst van de architectuur.

Jullie wilden gebouwen die bij uitstek op de noden van mensen waren gericht. Dat werd ook wel ‘sociologische architectuur’ genoemd. De stroming heette ook het structuralisme. Wat betekent dat? De term komt uit de taalkunde en betekent dat een taal door een groep kan worden gesproken, maar ieder individu uit die groep doet dat op een persoonlijke manier. Zo is het met gebouwen ook. Een amfitheater uit de klassieke periode kan in latere tijden ook worden gebruikt voor woningen of als marktplein. Zo’n besef leerde mij als architect dat we gebouwen niet voor één doel hoefden te ontwerpen, maar dat er meerdere toepassingen mogelijk waren. Vandaag de dag is dat weer heel urgent, want volgens die filosofie hoef je gebouwen niet te slopen, omdat je in principe alles moet hergebruiken. Dat betekent niet dat je alleen maar neutrale gebouwen hoeft neer te zetten: de kunst is om iets te maken wat een duidelijke identiteit heeft, maar later weer een andere identiteit kan aannemen. Zoals de taal op veel manier kan worden gebruikt, geldt dat ook voor gebouwen. Die moeten kunnen veranderen.

Een belangrijk onderdeel in uw architectuur is ‘ruimte’. In een interview zei u eens: ‘De ruimte van een gebouw zou meer aan mensen moeten denken? Als student kwam ik vaak in het door u ontworpen Muziekcentrum Vredenburg, een gebouw met allerlei nisjes, hoekjes, verdiepingen en lagen. Was dat wat u met ruimte bedoelde? Ik heb me altijd suf gevochten om op allerlei slinkse manieren veel ruimtes in mijn gebouwen te creëren, plekjes die nog vrij en onbestemd zijn, waarmee je nog van alles kunt doen. Dat mensen zich thuis voelen in een gebouw vind ik belangrijker dan een mooi geveltje. Als architect wil ik gebouwen waar mensen zich een beetje beter voelen, je moet je inleven in mensen en wat zij nodig hebben.

Uw eerste gebouw was de Weesperflat, een zeven verdiepingen hoge studentenflat in Amsterdam, een gebouw dat nog steeds in gebruik is. Ja, dat was een prijsvraag die ik won en ik heb van die klus enorm veel geleerd. Ik ontwierp op de vierde verdieping een galerij, die hoop ik nog steeds een voorbeeld is van wat een galerij zou moeten zijn: een plek van verbinding tussen bewoners. Je ziet bij veel gebouwen vaak heel smalle galerijen, maar als ik die nu wat breder maak, dacht ik destijds, met hier en daar nog meer verbreding, dan kan architectuur er mede voor zorgen dat buren met elkaar in contact komen. Architectuur kan de sociale cohesie van een flat verhogen. Toen mijn studentenflat er eenmaal stond ben ik vaak gaan kijken hoe de bewoners hun gebouw gebruikten. Ik zag verlichtingsbanken waar de studenten aan zaten te eten en begreep: verdomme, dingen kunnen functioneel zijn, maar ook weer een opening bieden naar iets anders. Je leert als architect veel van het kijken naar je eigen werk.

Wat heel goed werkte was het kantoor dat u ontwierp voor Centraal Beheer in Apeldoorn uit 1972, een gebouw met kubuselementen, eilanden, hofjes, pleinen, balkons, bruggen, straten en vele andere ontmoetingsplekken. In de documentaire zitten veel voormalige werknemers van de verzekeraar die met weemoed terugdenken aan uw gebouw. Ja, er waren vele contacten tussen personeelsleden, zoveel dat er ook allerlei liefdes ontstonden… dat hadden we ook niet kunnen voorzien. Door de architectuur werd de samenleving opengegooid. Alle ruimte-eenheden werden door verschillende afdelingen op hun eigen manier ingericht, precies zoals we het bedacht hadden. Ik heb altijd gezocht naar herbergzaamheid, het tegenovergestelde van onherbergzaamheid. De herberg is een plek waar je heengaat om een kop warme soep en geborgenheid te vinden, plus die leuke mensen die je wilde ontmoeten.

Mensen hebben daar ‘herzbergzaamheid’ van gemaakt, het typische gevoel dat uw gebouwen geven. Ik had dat zelf bij Muziekcentrum Vredenburg, waar in een zaal die ruimte bood aan bijna vijftienhonderd mensen toch een ongelooflijke intimiteit heerste, bijvoorbeeld tijdens De nacht van de poëzie. Hoe was dat voor u als muziekliefhebber om helden te zien optreden in een gebouw dat je hebt ontworpen. In het begin heel spannend. Ik weet nog dat we voor het eerst een proefconcert hadden, en dat was zenuwslopend want we hadden daar natuurlijk een enorm akoestisch experiment uitgehaald. Ik heb daar nachten niet van geslapen. Toen een Utrechts symfonieorkest ging inspelen hoorde ik helemaal bovenin de zaal een fluitist die zonder klank met zijn kleppen tikte. Ik haalde opgelucht adem en wist: dit komt goed.

In de documentaire over uw werk gaat het over de Werdegang van uw gebouw voor Centraal Beheer, want de verzekeraar besloot in 2013 te verkassen naar een ander pand. Inmiddels zijn er vele plannen geweest om het immense gebouw een nieuwe bestemming te geven. Geheel volgens de ideeën van het structuralisme. Schoollokalen moet je zo maken dat er later ook woningen van gemaakt kunnen worden. Het gebouw van Centraal Beheer kan makkelijk een kleine stad worden, met woningen, winkels, kantoren en andere bestem

mingen. Je ziet dat er onder jonge architecten weer aandacht is voor dit idee van ‘veranderbaarheid’. Het is een cyclus, we hebben het over circulaire economie. Slopen is een misdaad, vind ik, slopen is het onderschatten van de mogelijkheden die een gebouw biedt. Je moet alles hergebruiken. Het meest dramatische wat ik heb meegemaakt is de sloop van het verzorgingscomplex De Drie Hoven in Amsterdam. Dat was een gebouw dat ik niet beter had kunnen ontwerpen, met verschillende vleugels, een restaurant, een winkel; een kleine leefgemeenschap was het. En het functioneerde. Nu zijn er allemaal private behuizingen, waardoor oudere mensen vereenzamen. Ik wil het gemeenschappelijke altijd boven het private stellen.

Toch mooi dat jonge architecten uw werk nog steeds naar waarde beoordelen. Wat we heden ten dage zien is vooral veel acrobatiek van mensen die gebouwen neerzetten als supersculpturen, het ene nog imposanter dan het andere. De megalomanie, de overdaad aan stijlen en materialen. Het is allemaal om te laten zien hoe goed en groot en important we zijn, maar het belang van gebruikers en bewoners is ondergeschikt. Ik denk dat een aanstormende generatie architecten daar wel weer klaar mee is, en merk een hernieuwde belangstelling voor een menselijke architectuur.

Wat zou u jonge architecten willen meegeven? Toch dat ze zich echt moeten verdiepen in hoe mensen leven, wat hun basale behoeften zijn, hoe ze communiceren en hoe ze met elkaar samenleven. Ik werk op dit moment aan een boek waarin ik vertel wat ik belangrijk vind in de architectuur, ik hoop dat ik het afkrijg voor ik er niet meer ben. Het komt erop neer dat gebouwen altijd zijn bedoeld om mensen prettig met elkaar te laten leven en werken. En omdat levens van mensen veranderen, veranderen gebouwen ook.

CV

6 juli 1932 Geboren in Amsterdam. Montessori Lyceum Amsterdam

1958 Technische Hogeschool Delft

1958 Eigen architectenbureau

1959-1963 Redactielid Farum

1959-1969 Docent Academie van Bouwkunst

1966 Studentenhuis Weesperstraat

1970-1999 Hoogleraar TU Delft

1971 Diagoonwoningen in Delft

1972 Kantoorgebouw Centraal Beheer

1974 Verzorgingscomplex De Drie Hoven in Amsterdam

1978 Muziekcentrum Vredenburg

1983-heden Vele scholen, bibliotheken en kantoren

1990 Ministerie van SZW

1992 Theater aan het Spui Den Haag

1995 Chassé Theater in Breda

2004 Oeuvreprijs Architectuur

2012 Britse Royal Gold Medal

2012 Uitgeroepen tot ‘beste Nederlandse architect’

2022 The proof of the pudding, over de transformatie van het Centraal Beheer-gebouw

Herman Herztberger was sinds 1958 getrouwd met Hansje Hertzberger-Van Seters (1932-2019).

Samen kregen ze drie kinderen en vijf kleinkinderen.

TV

Ik zie alle politieke programma’s en actualiteiten. Laatst heb ik ook alle oude James Bond-films bekeken, ongelooflijk knap. Van de Nederlandse series vind ik Oogappels geweldig, vooral hoe de ouders te kakken worden gezet door de jonge generatie. Mooi hoe die jongeren het zelf voor elkaar krijgen, dat zal mijn montessoriachtergrond zijn. Mijn kleinzoon Idrris Nabil speelt er sinds kort in mee. Radio luister ik minder, in verband met mijn gehoor, wel draai ik veel muziek. Ik ben erg klassiek opgevoed, vooral in de Duitse Romantiek, maar ik luister ook naar iemand als John Cage.’