de Volkskrant 9 juli 2008
Wie ben ik? Een wezenlijk vraag, die me vorige week werd gesteld. Mijn dochter kwam in paniek de huiskamer binnengerend. Nu is ze vaker in opperste staat van radeloosheid, als ze haar linkerschoen kwijt is of als haar allerbeste lievelingsvriendin in de klas iets onaardigs heeft gezegd. Ik begreep uit haar gestotter dat er iets was gebeurd met haar oudere broer. Hij was bij een vriendje uit een hangmat gevallen. Mijn dochter stamelde dat hij bewusteloos was geweest en had overgegeven.
Vijf minuten later zat mijn zoon op de bank, bleek en trillerig. Op aandringen van mijn vrouw belde ik een bevriende arts, die zich net als ik geen zorgen maakte en aankondigde op weg naar huis even langs te wippen. Mijn zoon jammerde dat hij zich het hele voorval niet kon herinneren.
‘Dat is heel normaal’, zei ik, ‘je hebt waarschijnlijk een kleine hersenschudding.’ Mijn zoon keek mij hoofdschuddend aan en sprak de woorden: ‘Wie ben jij eigenlijk?’
Opgetrokken wenkbrauwen bij mij en mijn vrouw. De jongen die zijn vader voor een vreemde hield. Toch maar weer de bevriende arts gebeld, die me adviseerde naar het ziekenhuis te gaan. Onderweg naar de Spoedeisende Hulp had mijn zoon een korte termijngeheugen van een paar seconden. ‘Waar ben ik?’ vroeg hij voortdurend. In mijn auto… ‘Waarom?’ We gaan even naar het ziekenhuis. ‘Waarom?’ Je bent uit een hangmat gevallen. ‘Waar ben ik?’ In mijn auto… ‘Waarom?’
‘Ik ben zuster Dragana’, stelde een Kroatische verpleegkundige zich bij binnenkomst voor. Door haar donkere stem met Balkanse tongval klonk dit eerder als een dreigement dan een kennismaking. Met een geruststellende routine legde ze mijn zoon aan een paar medische meetapparaten, terwijl ze controlevragen stelde (‘ben jij vandaag naar school geweest?’ ‘heeft het vandaag geregend?’ ‘hoe heet je zusje?’). Omdat hij veel antwoorden niet wist, barstte mijn zoon in tranen uit. De vertwijfelde onmacht van een 10-jarige met geheugenverlies. Zuster Dragana had geen tijd voor gejammer.
‘Hou jij eens op met huilen’, zei ze ferm, maar liefdevol. ‘Bewaar je tranen voor later.’
Mijn zoon stopte direct met snotteren. Zuster Dragana bracht hem naar de CT-scan en regelde een bed op de kinderafdeling waar hij uit voorzorg zou slapen. Er kwam een 14-jarige co-assistent om mijn zoons reflexen te testen. Mulisch schreef dat niemand iets wordt zonder vooraf ironisch te spelen dat hij het is. Schrijvers of corpsballen doen zich voor als schrijvers of corpsballen, om op een dag vast te stellen dat ze het zijn geworden. De co-assistent speelde dat hij arts was en deed dit erg aandoenlijk. Na zijn onderzoek vroeg hij vriendelijk: ‘Weet je nog wie ik ben?’
Mijn zoon schudde zijn hoofd.
‘Waar zijn we hier?’ vroeg de jongen. Mijn zoon wist het antwoord echt niet.
‘Wat ben ik?’ vroeg de co-assistent, en hij gaf als hint: ‘Kijk eens naar mijn witte jas.’
Mijn zoon keek beteuterd.
‘Gitaarleraar?’ vroeg hij.
‘En wie ben ik?’ vroeg ik. Mijn zoon haalde hoofdschuddend zijn schouders op.
‘Pappa natuurlijk’, zei hij, en op dat moment wist ik dat hij in zijn hoofd de weg terug had gevonden.
Martin Bril is 18 augustus terug in de krant. Tot die tijd verschijnen berichten en gedichten van hem op internet, zie vk.nl/bril