Het Oranjeorganisme

De Volkskrant, 13 juni 2008

Friedrich Nietzsche schreef: ‘Gekte is bij individuen de uitzondering, maar bij groepen de regel.’ De afgelopen dagen is deze opvatting weer heerlijk bevestigd. Gisteren sprak ik een vriend die daags na de EK-wedstrijd tegen de Italianen per ongeluk verzeild was geraakt in de Utrechtse volkswijk Ondiep. Oranje straten, slingers, vlaggen, borden, kleren, gebakjes, smeerkaas, smarties, deurmatten, brood, mayonaise, condooms. ‘Hoever strekt de waanzin?’ vroeg mijn vriend zich af.

Er is veel over het gedrag van groepen geschreven. De misantroop Gustave Le Bon publiceerde in 1895 een klassiek geworden polemisch boek genaamd Psychologie van de massa, waarin hij verbijsterd vaststelde hoe de westerse wereld in de negentiende eeuw democratisch was geworden. Hoe was het ‘de gewone man’ in hemelsnaam gelukt om politieke en culturele macht te verwerven, vroeg hij zich af. Volgens Le Bon was een menigte veel minder dan de optelsom van de afzonderlijke leden. Een massa was in zijn opvatting een zelfstandig organisme dat maar al te vaak handelde op een manier die niemand in die massa had bedoeld. Een menigte gedraagt zich altijd dwaas en ‘kan nooit handelingen uitvoeren die een hoge mate van intelligentie vereisen’, vond Le Bon. Een Fransman, overigens.

Ik heb het idee dat het EK hier in Frankrijk een stuk minder leeft. Niet dat ik veel tijd doorbreng in Franse Ondiepen, maar in de straten waar we wel komen zien we opvallend weinig tekenen dat het land meedoet aan een groot voetbaltoernooi. Ik ben niet het type om op straat willekeurige voorbijgangers aan te spreken met de vraag si le football ici un petit peu vive, maar op terrassen en in supermarkten merken we niets van de verrichtingen van les Bleus. Geen blauwe straten, geen blauwe deurmatten, geen blauwe mayonaise, geen zelfstandig opererend blauw organisme.

Voor het allereerste nummer van Hard Gras mocht ik ooit met Oranjesupporters mee naar het WK I994 in Amerika. Er reisden ook veel bedrijven af met het voltallige personeel. Het viel me destijds op dat je aan iemands uitdossing zijn rang in het bedrijf kon zien: hoe belangrijker iemand was, hoe minder oranje hij oogde. Administratiemedewerkers konden het maken om er als oranje debiele appeltjes bij te lopen, maar directeuren droegen slechts een subtiel oranje strikje. Zou dit in het groot ook gelden voor landen? Hoe groter en belangrijker een natie, hoe minder de drang om met de eigen kleuren te koop te lopen?

Toen wij afgelopen zaterdag naar Frankrijk vertrokken was de algemene mening dat Oranje er al in de eerste speelronde genadeloos uit gedonderd zou worden. Ik neem aan dat het in Nederland inmiddels niet de vraag is óf we de finale winnen, maar met hoeveel doelpunten verschil. Frankrijk werd door de thuisanalisten in mijn omgeving als de relatief zwakste tegenstander gezien. Frankrijk is niet meer het Frankrijk van een paar jaar geleden, hoorde ik voortdurend.

Deze mening wordt, voor zover mijn Frans me niet in de steek laat, gedeeld door de Franse media. Ik moet het hier in Noord-Normandië doen zonder Nederlandse kranten en internet, en daarom spel ik met behulp van mijn reiswoordenboek alle Franse kranten die ik te pakken krijg. ‘Frankrijk zal moeten imponeren tegen de Nederlanders,’ schrijft France-Soir. ‘De druk ligt op Frankrijk,’ aldus Le Figaro. ‘De Nederlanders zijn niet arrogant, ze zijn simpelweg erg sterk,’ vindt Le Monde. De buts van Sneijder en Van Bronckhorst noemt de krant splendide, waarna het artikel eindigt met de opvallend vriendelijke wens: ‘Et l’on souhaite bien du plaisir aux Bleus.’ Mag ik op deze plek de Fransen, namens het zelfstandige Oranjeorganisme, dat plezier ook wensen?