Vooys tijdschriften bevatten artikelen die door Ronald Giphart geschreven zijn.

Het Protocol van Heilig Ontzag

Vooys, nummer 4, oktober/november 1992

‘Als ik me rot voel, stel ik me gewoon even voor hoe Vestdijk er nu uitziet, en dan voel ik me een stuk beter.’

In mijn herinnering heb ik ooit eens van iemand in het café gehoord dat dit gezegd zou zijn door de later krankzinnig geworden Propria Cures-auteur Robert Anton Loesberg. Ik kan me eerlijk gezegd niet voorstellen dat zo’n uitspraak vlak na Vestdijks dood enige commotie heeft gegeven, maar je weet het natuurlijk nooit zo vlak voorde oorlog. (Who is this Vestdijk anyway?) Vul voor Vestdijk Bilderdijk in, en de betekenis vervaagt al helemaal. Ik geef toe: hoe dichterbij de sterfdatum, hoe leuker de grap. Schrijf ik: ‘Als ik me rot voel, stel ik me voor in welke staat van ontbinding Johan Polak nu verkeert,’ dan is de kans groot dat ik mensen weer eens smakeloos grief (wat overigens onzinnig zou zijn want Polak is gecremeerd – maar dit terzijde) Over dode schrijvers maakt men geen grappen. Over literatuur maakt men sowieso geen grappen. Dit heeft te maken me wat ik (waanzinnig scherp, eigenlijk) genoemd heb: Het Potocol van Heilig Ontzag.

Waar Dit Protocol vandaan komt zou ik niet weten, maar het bestáát. Om ‘een of andere reden schijnen mensen altijd in hun broek te plassen van ontzag als het om literatuur gaat (ik heb het dan natuurlijk wel over mensen die kunnen lezen, niet over de met kratten bier en zakken chips voor de prolevisie gestationeerde, voortdurend boeren en scheten latende Hitbingo-kijkers). Voor mensen met een beetje fatsoen (wij dus eigenlijk) is literatuur van oudsher een respectabele zaak, zijn schrijvers en dichters belangrijke mensen, en boeken de vrucht en het toonbeeld van onze beschaving. Om een voorbeeld te geven: Hier is Van Dis werd algemeen beschouwd als een veel eerbiediger programma dan ik noem maar een Avro’s Service Salon, want Van Dis interviewde geen wc-brilontwerpers, taugékwekers of coprofilisten, nee, hij praatte met schrijvers. En schrijvers, ja, dat zijn de goeroes en lichtende paden van hun tijd. Ik ben niet paranoïde, echt niet, maar Het Protocol houdt deze bijna religieuze verering van literatuur en de eerbiedwaardige positie van schrijvers om mij onbegrijpelijke redenen in stand.

Hoe ben ik daar achtergekomen, zult u zich afvragen, achter deze doctrine van Het Protocol? Interessante kwestie. Ik vermoed dat het een paar jaar geleden geweest zal zijn. Ik heb een rare liefhebberij, waar ik me niet voor schaam: ik mag graag scheuren. Boeken verscheuren, bedoel ik. Uiteraard verscheur ik liever geen boeken die me dierbaar zijn; als ik zin heb om me even heerlijk ongegeneerd af te scheuren dan trek ik meestal een boekje uit het daartoe bij de Slegte aangeschafte stapeltje kutboeken, om dit – onder het toeziend oog van huisgenoten of kennissen – achteloos aan flarden te raggen. Jemig, de reacties die ik daarop krijg, daar schrik ik toch iedere keer van.

‘Mag ik misschien een met mijn eigen, zuur verdiende geld gekocht bezit zèlf kapot maken als ik dat wil?’ vraag ik, als mijn toekijkers verschrikt roepen dat je zoiets toch niet doet, toch niet doet?!

‘Maar zoiets is cultuurbezit!’ riposteert er altijd wel weer iemand bijna huilend als ik net een Brakman van één gulden vijfentwintig heb versnipperd, ‘dat mag je toch niet kapot maken? Picasso verscheur je toch ook niet?’ ‘Ligt Picasso in stapels bij de Slegte?’ vraag ik dan maar, de sfeer meestal helemaal verpestend. Boeken verscheuren, dat kan klaarblijkelijk niet. Wat ook niet kan: bij het antiquariaat dichtbundels van Tachtigers kopen, deze opensnijden (wat bijna nooit is gebeurd), met een fijnlijner overal strategische letters veranderen (in ‘heffen’ de h) of toevoegen (in ‘stond’ een r), of boven een openingsregel als “k Zie hem al staan’ de titel kalligraferen ‘Zie ginds komt de stoomboot’, om vervolgens het boek voor een iets lagere prijs ongezien terug te laten kopen door de antiquaar. Nee, het stigma ernstig en eerbiedwaardig te zijn, is onuitroeibaar. Het mooist manifesteert zich dit in de wetenschap. Dat de wetenschap zich überhaupt verwaardigt aandacht te besteden aan literatuur is natuurlijk al een voorrecht (ik heb althans nog nooit gehoord van faculteiten die zich bezighouden met de fenomenologie van modeltreinbouw of de perceptie van korfbal), maar dat de wetenschap zich met zoveel verve en belastinggeld op de letteren heeft gestort, dat grenst bijna aan het ongeloofwaardige. Omdat van al het respectabele de wetenschap het allerrespectabelst is, kan zij waar het de letteren betreft natuurlijk niet aankomen met een simpel en objectief overzichtje van schrijvers en boeken, neenee. uitsluitend de allermoeilijkste, allerondoordringbaarste, allermeerduidigste literaire werken worden ècht gewaardeerd en toegevoegd aan de canon. Bladerend in de literatuurgeschiedenissen en theorieën is het mij iedere keer weer duidelijk dat schrijvers die tot de canon van de wetenschap doordringen, op z’n minst serieus zijn (geworden). Humor en wetenschap verdragen elkaar niet. Schrijvers als Brusselmans en Lanoye (die al jarenlang warmmenselijke. diepgevoelige en hilarischgrappige boeken schrijven) krijgen van de wetenschap nauwelijks aandacht; daarvoor zijn hun boeken teveel gespeend van ontzag voor literatuur, of nee, van ontzag voor ontzag voor literatuur. De boeken van drs. Brusselmans (die in zijn aanzet tot een thesis over belangwekkende Vlaamse schrijvers, De Geschiedenis van de Wereldliteratuur, een paragraaf begint met: ‘Deze week maar ’s drie oelewappers tegelijk, dat schiet lekker op’) en drs. Lanoye (die in zijn essaybundel Vroeger was ik beter het werk van de schrijfster Mireille Cottenjé probeert te duiden: ‘…haar schaamlippen beginnen te flapperen. haar kropgezwel piept, en ze doopt een pennehouder in haar ranzige spleet om met haar draderige lichaamsvocht een nieuw levensboek aan te vangen’) zijn teveel om te lachen, en lachen is niet respectabel. Zo’n volstrekt humorloze maar wel heel erg ingewikkelde en literaire schrijfster als De Moor daarentegen (heden Margriet, voor de operatie Wam), zal binnen de kortst mogelijke tijd ongetwijfeld tot de canon van de wetenschap behoren, net als Marcel Möring. Lekker hoor, kunnen weer hele werkgroepen studenten gezamenlijk metaforen peuren, en dieptelagen, en structuren, en intertextualiteit met elfde-eeuwse boeken uit het Sanskriet. Is een schrijver eenmaal in de canon opgenomen dan zal iedere scheet die hij ooit gelaten heeft heel gewichtig en belangrijk tot op de molecuul worden besnuffeld, en ook de voorstudies van die scheet, en alle afwijkende versies, en de positie van die scheet ten opzichte van de andere scheten van de schrijver – maar dit terzijde.

Waartoe dient Het Protocol, zult u willen weten? Ook daar heb ik een antwoord op. Het Protocol verleent een aura van verhevenheid. Wie ‘in de literatuur’ is, mag zich beter voelen, is eigenlijk een hoger mens. En dat is waarom er (net als met God) met literatuur niet gespot mag worden. Dit laatste maakt Het Protocol nu juist zo vermakelijk. Die verschrikte ogen als je in het openbaar even een goede boom opzet over de kutscheten van Hella Haasse, of oprecht veinst Frans Kellendonk te hebben gezien, eerlijk, ik leef daar op. Het leuke aan dit soort opmerkingen is, dat helemaal niemand dit leuk vind, zoals ook niemand kan lachen om het verkrachten van mooie regels (‘Is dit genoeg een stuk of wat gedichten, voor de rechtvaardiging van een banaan?’). Jezus, nu ik erover nadenk: eigenlijk kan het mij niet grof en smakeloos genoeg, als het maar indruist tegen dat burgertruttige en benepen ontzag voor ‘het geschreven woord’. Ik hou van proza dat als een zichzelf onderschijtende mongool op me toekomt. Zo, en nu ga ik weer eens even lekker scheuren.

Eind.

Vooys oktober/november 1992

Titel: Het Protocol van Heilig Ontzag

Jaargang: 10

Nummer: 4

Redactie:

  • Christien Bok
  • Désirée van Hattum
  • Toef Jaeger
  • Bertram Mourits (hoofdredactie)
  • Iris Pronk (eindredactie)
  • Lizanne Schipper
  • Thomas Vaessens

Grafische vormgeving: Michiel Goossen

Logo: Richard Annaars

Druk: Krips Repro Meppel

ISSN: 09213961

Jaar: 1992

Druk: 1ste

Pagina’s: pagina nummering loopt van 193 tot 256. Dus 63

Pagina’s Giphart: 225 – 226

Afmetingen: 24 x 17 x 0,4 cm

Type: Paperback (schrift, geniet)

Inhoud:

  • Andreas Sinakowski – Essay: Laat de doden de doden begraven
  • Jan Frans van Dijkhuizen – Kinderkruistocht naar Tralfamadore (Kurt Vonneguts Slaughterhouse Five)
  • Lia van Gemert – ‘Doktor, ik heb zo’n last van…’: de praktijk van een zeventiende-eeuwse arts (Ziekte is een vorm van ellende die bijna niemand bespaard blijft, daarin verschilt het verleden niet veel van het heden)
  • Trans (Brieven; Lachen om diep leed; Opwekkend recept)
  • Alice Doek – Bloed, zweet en tranen; Vondel als sadomasochist? (Het mooiste moment om een heilige aan het woord te laten is de seconde voor ze haar laatste adem uitblaast, moet Vondel gedacht hebben.)
  • Ronald Giphart – Column: Het Protocol van Heilig Ontzag [verscheen ook in Het feest der liefde (1995)]
  • Charlotte Govaert en Francine Smink – Het bedrijf (De vierde en laatste bijdrage in de serie ‘Het bedrijf´. In dit nummer komt Diny Schouten, eindredacteur van De Republiek der letteren (Vrij Nederland), aan het woord)
  • Ingrid van Meerten – The pity of war (Wilfred Owen, Siegfried Sassoon en andere ‘War Poets’ berichtten in hun gedichten de thuisblijvers over de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog: in werkelijkheid is er geen eer en glorie, maar slechts dood en verderf.)
  • Lizanne Schipper – Oorlog aan de geschiedenis! (Chaos imn het proza van Claude Simon)
  • Recensies (Alleen op de wereld; Oud en eenzaam; Het lijden van een bleke jongeling; Uitnodiging voor een onthoofding)
  • Toef Jaeger – Met dank aan de golfoorlog (Zonder oorlog geen cultuur. Over golfverhalen, Freud, science-fiction en de droom van George Bush.)
  • Marianne Vogel – Kritische liefde; Viivi Luik en het nieuwe Estland (Over de romans De zevende vredeslente en De schoonheid der geschiedenis van een tegendraadse schrijfster en haar melancholieke land.)