Hoe vrouwen met elkaar omgaan

Het Parool, 27 januari 1995

Boekrecensie: Kristien Hemmerechts: Veel Vrouwen, af en toe een man, Atlas, ƒ 29,90

Het weekblad Vrij Nederland heeft een wekelijkse serie waarin mensen met een bepaald beroep moeten uitleggen wie ze ‘de beste in hun vak’ vinden. Onlangs droomde ik dat ik gebeld werd door de maakster van die rubriek en dat het mijn beurt was de prangende vraag te beantwoorden. In mijn wijsheid bedacht ik dat ‘de beste in mijn vak’ iemand moet zijn die de techniek van het schrijven volledig beheerst, iemand die een geheel eigen stijl en thematiek heeft maar die daarin tevens nog niet is vastgeroest, iemand wiens oeuvre een meer dan gestage ontwikkeling doormaakt en die daarbij nieuwe richtingen niet schuwt. Iemand die op de top van zijn kunnen is, kortom. Als de interviewster mij zou dwingen met namen te komen, zou ik wellicht A.F.Th, van der Heijden noemen, of Tom Lanoye, of de vroegrijpe jongeling Joost Zwagerman, of (en haar zou ik in die droom uiteindelijk tippen), Kristien Hemmerechts.

Hemmerechts schrijft namelijk het ene indrukwekkende boek na het andere. Nog geen jaar geleden verscheen haar bundel Lang geleden (met intrigerende verhalen die stijf stonden van schaamteloze erotiek en waarin we ongestoord de liefde konden belezen), en nu is er alweer een opvolger: Veel vrouwen, af en toe een man.

Deze roman gaat net als Lang Geleden onder andere over de peilloze diepte die er schuilgaan achter seksualiteit, maar veel meer nog is het een ‘vrouwenboek’. Alle hoofdpersonen zijn vrouwen; mannen draven louter op om kleinere bijrollen te vervullen als die van lelijke echtgenoot, stijve echtgenoot, bangige vriend die zijn beste vriend de hoorns opzet, jonge archeoloog die niet wil praten maar vrijen, vervelende leerling, geile bioscoopbezoeker, geile televisieproducent, werkman, biechtvader of anoniem lichaam. Als mannelijke lezer (en recensent) voel ik me thuis in dit rijtje, want al deze mannen blijven verre van waar het in dit boek werkelijk over gaat: hoe vrouwen met elkaar omgaan en welke onderlinge machtsverhoudingen hun gedrag bepalen.

Veel vrouwen, af en toe een man vertelt twee verhalen door elkaar. De eerste geschiedenis speelt zich eind jaren veertig af op een goedkope kostschool annex nonnenklooster, waar de ‘internen’ Cecile, Ella en Lucie een driemanschap vormen. Zij krijgen les van de imposante lerares Latijn Constance Duchêne, die haar leerlingen inwijdt in de schone kunst en de literatuur, in de mooie regels van haar lievelingsdichter Catullus (‘Da mi basia mille, deinde centum, dein mille altera, dein secunda centum. Geef me duizend zoenen, en nog honderd, en nog duizend andere, en nog eens honderd’). Duchêne noemt Cecile, Ella en Lucie haar drie gratiën (‘niet de drie gratiën, maar haar drie gratiën, om duidelijk te maken dat we alleen maar gratiën werden omdat zij ons gratiën noemde’). Van de liefde die adoratie heet: de meisjes zijn diep onder de indruk van hun wereldwijze lerares, die hun zo’n andere leven toont dan het eenzijdige bekrompen kloosterleven met de voortdurende bemoeienis van vrouwen als Zuster Ursula. Een storende factor in hun liefde voor hun leermeesteres is echter Duchênes dochter Renée, die een ‘externe’ is en gelukkigerwijs bij Duchêne in huis mag wonen. De drie gratiën zijn openlijk jaloers op haar.

De tweede geschiedenis in Veel vrouwen, af en toe een man speelt zich in het heden af. Hoofdpersoon in dit verhaal is Jana Bekkers, de dochter van Renée. Renée is net als haar moeder in het onderwijs gegaan, waarna ze op haar beurt dit vak heeft proberen over te dragen op haar dochters. Vicky, de zus van Jana, is haar moeder hierin gevolgd, maar Jana is een buitenbeentje dat klusjes doet als enquêtrice, maar liever masturbeert en fantaseert dat ze de hoer speelt. In een televisieshow wint zij onverhoopt ‘een baan naar keuze’, waarna ze zich bij ontstentenis van ander passend werk een onderwijsbaantje laat aansmeren. De directrice van de school die haar heeft uitgenodigd blijkt Lucie Wasfeels te zijn, een van de drie gratiën.

Deze beide geschiedenissen tellen een overvloed aan ‘vrouwenverhoudingen’: hoe vriendinnen met elkaar omgaan, hoe moeders en dochters, hoe Duchêne en Zuster Ursula, hoe zussen, hoe leraressen met hun leerlingen, et cetera. Een heel scala aan emoties komt aan bod, van nijd, afgunst, minachting, tucht en eenzaamheid tot adoratie, verwantschap, vriendschap en (ontluikende) seksualiteit. Er zit een prachtige scène in het boek waarin de schoolklas, onder leiding van Duchêne en bevrijd van het juk van de Zusters, een bezoek brengt aan de stad Trier (omdat Rome te duur was). Een van de gratiën heeft net voor het eerst van haar leven gezoend met een jongen, een Amerikaanse student archeologie, en draaierig van een gloeiend gevoel tussen haar benen kruipt zij in bed bij een van de andere gratiën (die het ongeluk had dat de Amerikanen met een jongen minder waren). “Weet je echt niet, Luce, hoe het komt dat je zo gloeit?” vraagt het andere meisje als ze samen onder dikke dekens liggen, waarna ze als peuters de dingen en hun lichaamsdelen woorden geven en benoemen. Dat is een schitterende passage, die ik heb voorgelezen aan mijn huisgenoten.

Ik besef dat er een verdacht kantje aan kleeft dat juist ik dit een overweldigende (en geile) scène vind, omdat ik een jongen ben bedoel ik (en derhalve gefascineerd door het onduidbare andere geslacht), maar het is de kracht van Veel vrouwen, af en toe een man dat het ook mannen zal bekoren. Ik denk dat deze roman voor vrouwen een spiegel en voor mannen een venster zal zijn.