Hoofse liefde

De Volkskrant, 1 september 2011

AI sinds de jaren zestig wordt Nederlandstalige schrijvers verweten dat zij veel te levenslustig over seksualiteit schrijven. ‘Een vagina op iedere pagina,’ werd er gezegd over de romans van Jan Wolkers, en dat is maar een van de denigrerende zinnetjes waarmee boeken van schrijvers die seks en erotiek niet schuwen werden en worden weggezet.

Onlangs had ik een lezing op een Brabantse middelbare school die was georganiseerd voor leerlingen, hoewel ook ouders welkom waren. Nu zijn leerlingen in het onderwerp procreatieve lichaamsbeweging vaak meer geïnteresseerd dan in hermeneutische bespiegelingen over poëzie. Ergo, er werd gesproken over de geneugten van de geslachtsdrift in de literatuur. Verhalen van Reve, Cremer, Brusselmans, Lanoye, Grunberg, Zwagerman, Tommy Wieringa, Vuijsje. Bij het vragengedeelte kwam een moeder van een leerling met een opmerking die haar klaarblijkelijk erg hoog zat.

‘Waarom gaat het bij hedendaagse schrijvers toch almaar zo plat over seks?’ vroeg ze bijna hysterisch, tot hilariteit van de leerlingen. ‘Het is neuken hier en pijpen daar. Waarom niet eens wat romantischer taal? Neem een voorbeeld aan hoofse schrijvers, die wisten wat liefde was en hoe ze die moesten beschrijven. Liever hoofse dan loopse schrijvers!’

De zaal gilde het uit, al hadden ze waarschijnlijk geen idee wat hoofse literatuur inhield. Het toeval wilde dat ik net zat te lezen in het boek Het ontstaan van hoofse liefde (2010, uitgeverij Atlas) van de Nederlandse socioloog en schrijver Benjo Maso. Een aanbevelingswaardig boek, waarin nauwgezet de opmerkelijk grote aandacht van het thema liefde in twaalfde-eeuwse literatuur wordt beschreven. Het eerste hoofdstuk is gewijd aan een voorvader van de hoofse poëzie: Willem IX van Aquitanië (1071-1127), die de toon zou hebben gezet voor de sensitieve en hyper-ingetogen gedichten die ridders schreven voor door hen bewonderde hooggeplaatste, vaak getrouwde edelvrouwen, even mooi als onbereikbaar.

Juju, die Willem IX was me er eentje. De hoofse poëzie mag dan zijn overgeleverd als zijnde kuis en getuigend van een slaafse trouw aan het ideaalbeeld van de liefde, het leven van de hertog van Aquitanië en zijn schrijfsels logen er niet om (althans volgens de geruchten, want wat er precies waar is van alle verdachtmakingen aan Willems adres is na 900 jaar niet meer te achterhalen).

Willem IX zou een groot dichter en zanger zijn geweest, maar ook een van de grootste vrouwenbedriegers aller tijden, hij zou een hoerenabdij hebben willen stichten waar prostituees de dienst uit zouden maken en hij zou op zijn schild een afbeelding van zijn maîtresse hebben laten schilderen zodat hij haar op het slagveld kon dragen ‘zoals zij hem in bed’.

Kortom, een inspirerende figuur. Speciaal voor de Brabantse mevrouw citeerde ik een stukje hoofse poëzie van Willem IX. Het komt uit een gedicht waarin Willem zich als hoofdpersoon annex pelgrim doofstom houdt om onderdak te krijgen in het huis van de Zusters Agnes en Ermessen. Als deze vrouwen merken dat hij toch niet kan praten, vergrijpen ze zich aan hem met een wellust die zelfs Willem teveel is:

Hoe vaak ik ze neukte, zult U horen:
Honderdachtentachtig malen.
Zo vaak dat mijn zak
en mijn pik het bijna begaven.

Och, wat fraaie hoofse Wolkeriaanse omschrijving.