Ik omhels je met duizend armen [vier fragmenten]

Hollands Maandblad, nummer 631/632, juni/juli 2000-6/7

Een

In remlicht is ieder meisje mooi

Er gebeurde vanmorgen weer iets waarvan ik bijna tranen in mijn ogen kreeg uit pure genegenheid voor mezelf. Ik stond voor het stoplicht bij Vinkeveen te wachten. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik Samarinde zitten achter het stuur van haar stokoude BMW. Ze zwaaide naar me.

We waren in colonne op weg naar Schiphol en hier stonden we aan het einde van de nacht in een verlaten landschap te wachten tot onze karavaan verder mocht trekken. Zonder dat daar noodzaak voor was, drukte ik mijn rempedaal in, terwijl ik in mijn spiegel bleef kijken. Een rode gloed maakte Samarinde nog mooier. Ik liet het pedaal los en de gloed verdween. Weer drukte ik de rem in. Een warme glans op Samarindes witte tanden. Haar glimlach vaag als het schilderij ‘Extase’ van Mathijs Maris. Er is een Japanse uitdrukking voor: mukushoh, ofwel lachen met de ogen (heeft Samarinde me eens verteld). Samarinde mukushohde naar mij.

Naast Samarinde zatMeija, die zich even vooroverboog om iets uit het dashboard te pakken. Ook zij kwam in mijn fantasmagorische gloed te zitten. Meija lachte naar me, niet met haar modellenlach, maar puur en oprecht. Ik dacht: in remlicht is ieder meisje mooi. En daarna dacht ik, van mijn hand een vuist makend: wat een geweldige openingszin voor een roman die ik waarschijnlijk nooit zal schrijven.

Twee

Dat alles anders was, en dat kwam door haar

Ik ruimde voor het eerst in acht jaar mijn kamer op, en dat kwam door haar. Ik deed al mijn andere vrouwen zonder al teveel emotie de deur uit en ik zat uren op mijn balkon te genieten van de zwoele kou, de voornachtgeluiden en de overweldigende geur van verliefdheid in mijn kleren, en dat kwam door haar. Ik haalde roti (wat ik nog nooit had gedaan), die voortreffelijk smaakte, en dat kwam door haar. Ik dacht aan haar, en dat kwam door haar. Ik moest zuchten wanneer ik aan haar dacht, ik zeg het gewoon eerlijk. De geur van brandend kachelhout in de straten was zij, de muziek uit mijn speakers zij, de gloed van het roze avondlicht boven de stad zij, mijn hoofdkussen voor eeuwig zij.

Het was tijdens haar eerste nachtdienst begonnen, deze oerknalverliefdheid, die gevoed werd door de schaarse keren dat ze thee bij me kwam drinken in mijn portiersaquarium, door dat moment waarop we zonder al teveel aanleiding arm in arm naar de nachtkeuken liepen en ik bij de gang naar de röntgenafdeling een enorm virtueel spandoek zag hangen met de tekst: GIPH, JE MOET JE NU NAAR HAAR TOEBUIGEN EN MET JE TONG HAAR MOND VERKRACHTEN – waarop ik natuurlijk niets deed.

Want het domme was goddomme dat ik maandenlang niets, echt niets durfde te ondernemen. Ik wist niet wat me bezielde, ik dacht aan haar, ik vertelde lyrisch over haar aan Monk &Thijm, aan wildvreemden, aan de caissière van de Dagmarkt aan de Biltstraat, die inmiddels is omgedoopt tot VIA, ik fietste, liep, kroop, vloog, zweefde, huppelde, skippybalde, radslagde en zwalkte langs dan weer de Wingerd en dan weer het ziekenhuis om haar te zien, en godbetert dat ik desondanks nada rien nothing had bedacht. En met bedenken bedoel ik lange brieven schrijven, onverwachts maar wel strategisch langskomen met een ernstig letsel of een stekend buikgezwel, haar naam op mijn voorhoofd tatoeëren, in een tochtige kerk voor een vervallen altaar op het koude plaveisel storten om haar mee uit eten te vragen (hè ja, romantisch…), haar aan haar haren mee naar een kroeg slepen en stomdronken voeren, zelf ook medicijnen gaan studeren en dan samen een ziekenhuis oprichten waar alleen zij en ik behandeld mochten worden, dat soort dingen.

Ik bedoel: zij was een vrouw uit de buitencategorie, een dokteres nota bene die zich verwaardigde om te gaan met een bebrild schrijvertje, type Eeuwige Nachtportier. Ik wist ook niet wat ik moest vinden. Toen we na een vreselijke bloednacht in het ziekenhuis op een veelte korte ochtend heel minilillistondig wenden, eindelijk, bij haar in de straat, zachtjes zodat niemand het kon horen, nog zachter Giph, en vooral niet van je fiets vandaan Giph, en nee, ik heb geen thee (te stoer om te zeggen: rneisjesdokter, jeruiktzozoetjebentzozacht), kom Giph, naar verderop in de straat, weer wenen, mijn hand op haar trui, ik weet niet wat ik nu moet doen zonder de situatie nog pijnlijker te maken. Ze zei: ‘Ik weet niet of het wel zo goed is wat we nu doen, ik bedoel met het oog op het ziekenhuis…’ Ik zei dat ik dat ook niet wist, hoewel ik haar daar eerlijk gezegd (schijt aan de poepwereld) het liefst had ontkleed, of in ieder geval heel teder had willen optillen om haar in langzame tred naar het dichtstbijzijnde park te dragen, haar tussen jasmijn te leggen, seringen, velddistels, lelies,boterbloemen, haar te besprenkelen met morgendauw, haar ogen te sluiten en naar haar te kijken, een paar honderd jaar achter elkaar.Ik was gewoon geil, denk ik.

Ze vroeg of ik het aan niemand wilde vertellen, van onze korte zoenerij en ik dacht: wat bedoelt ze?Later fietste ik naar huis, met uitgelaten in het rond stuiterende gevoelens. Moest ik blij zijn of juist niet? Ik gooi dingen tegen dingen en laat dat mijn leven bepalen. Langs de Vecht zag ik een bord Verboden aan te meren. Ik besloot mijn kauwgum in de richting van het bord te gooien. Zou ik geen metalen tik horen dan was alles voorbij en voelde zij ondanks onze korte kussage niets voor mij, de hoer; hoorde ik wel de tik van kauwgum op het bord dan kregen we in ieder geval voor een paar jaar eeuwige liefde. Door de donkere avond gooide ik (volwassen) een balletje in de richting van de Vecht. Mijn lot klonk. Alles was anders, en dat kwam door haar.

Drie

The Groningen Situation

Flirten mag. Net na mijn debuut werd ik door een studentenvereniging uit Groningen uitgenodigd te komen voorlezen. Als gage zou ik een fleswijn en een overnachting in het guesthouse van de Universiteit krijgen. Mijn eerste gratis hotelovernachting… wat was mijn familie trots. Natuurlijk ging Samarinde mee naar Groningen (al was het maar dat ze het niks vond dat ik waanzinnig opgegeild door voorlees-endorfinen in mijn eentje zou blijven slapen in een stad met vijftigduizend opgewonden studenrenrneisjes). Na afloop van mijn voordracht bleven we ‘nog even hangen’. Nu voldeden we in die tijd beiden precies acht keer aan de definitie van het Ministerie van Volksgezondheid voor het ziektebeeld ‘alcoholist’. En als Samarinde & ik samen dronken waren, hadden we eerst een fase waarin we ontzettend vreselijk heel erg veel van mekaar hielden, en dan zestien fases waarin weo ntzettend vreselijk heel erg ruzie maakten.

Door de organisatoren van de studentenvereniging werden we uitgenodigd mee te gaan naar een club die De Blauwe Engel heette, waar we eerst in onze eerste liefdesfase kwamen. God, wat hielden wij van elkaar. ‘Jij bent mijn hartware,’ fluisterde ik Samarinde in haar oor, ‘mijn klein liefdesvuurtje, feestkonijntje, Martinitorentje, mijn blauwe engel.’

Hierna dronken we nog een paar honderd parfaits d’amour, en toen moest ik even plassen. Onderweg naar het toilet stelde ik vast dat De Blauwe Engel niet verschilde van randstedelijke studentendisco’s: e rhuppelden meisjes met rode hoofden en slapgeschouderde jongens met brilletje, zoals ikzelf. Ergo: een prettige plek. Op de terugweg bleek het publiek echter dramatisch veranderd. De meisjes waren dezelfden gebleven, maar de jongens zagen er plotseling uit alsgigantische rugbyspelers, type epo-anabole. Teruggekomen bij de toekomstige moeder van mijn kinderen bleek dat zij met een van die kolerekasten in een diep gesprek stond. Om iets te doen te hebben, bestelde ik een dubbel rondje voor mezelf en ik vroeg of zij en haar nieuwe vriend ook iets wilden.

‘Dit is Sven,’ riep Samarinde, met in haar ogen nog steeds die gelukzalige blik die ervan getuigde dat immense liefde tussen haar & mij onbreekbaar was en dat die liefde zich er zeker niets van aan zou trekken dat de ruimte tussen haar & Sven inmiddels bijna viel onder het bijbelse begrip ‘een lekker potje neuken’. Nu ben ik heel principieel als het gaat om buitenechtelijke procreativiteit: ik vind dat alles moet kunnen en zo, en doe lekker wat je niet laten kunt, maar niet in het echt natuurlijk.

Daarna kwam het moment dat de dj een Japans popcornnummer van The Pizzicato Five draaide en mijn vriendin ‘even ging dansen’, want ‘zo vaak gebeurt het niet dat ze iets Japans draaien’. Wild kirrend verdween ze in de richting van de dansvloer. Ik dronk nog, terwijl ik keek hoe zij zich begon uit te sloven. Ik dronk nog wat, en daarna nog wat, en toen ik mij naar een barman had gedraaid om nog wat te bestellen en weer in de richting van de dansvloer keek, was Samarinde verdwenen. Ik keek beter, maar zag haar nergens. Ik inspecteerde alle hoeken, ik kwam zelfs even van mijn kruk, maar ze leek opgelost. Het vreemde was dat ik haar Noorman ook nergens zag. Nu versta ik onder ‘even dansen’ even dansen op de dansvloer (gebonden aan de onzichtbare halsband die je een relatie noemt) en niet even dansen op een toilet of in een donkere steeg met je broek op je enkels.

Ook hierover zijn onze advocaten nog in debat en ik ben zelfs van plan dit tot bij de Hoge Raad uit te vechten, maar Samarinde beweerde (toen ze na een stief halfuurtje, dampend van opwinding, weer terugkwam) dat ze werkelijk alleen maar op de dansvloer had gestaan en dat ik zeker blind aan het worden was en dat ze om precies te zijn op die en die plek had gestaan en weet ik veel, maar dat ze zeker niet met Nilfix gediverteerd had, laat staan hij met haar.

Nu, thans, heel veel later, zijn we vier jaar ouder en hebben we nog steeds elkaar en een nog onzijdig groeidiamantje. We kunnen inmiddels mer berustende glimlachjes terugdenken aan The Groningen Situation, maar die avond explodeerden we. Ik noemde haar smerige vuile gore hoer en zij mij smerige vuile gore zuiplap, waarna we om de beurt acht keer wegliepen uit de smerige vuile gore Blauwe Engel. Fase twee van onze dronkenschap. In het guesthouse hebben we vervolgens fases drie tot en met zestien uitgevochten, compleet met het gooien van kamerplanten, het elkaar subtiel uitmaken voor kankerhond, het huilen, gillen & krijsen tot het wakkerschreeuwen van argeloze professoren en – uiteindelijk – het melodramatisch bijleggen, mijn klein liefdesvuurrje, feestkonijnrje, Martinirorenrje, mijn blauwe engel en ik.

Vier

Samarinde staat voor de spiegel en maakt zich op

Ooit voer Cleopatra in haar goudblinkende staatsieboot de Cydnus af om haar stoere minnaar Antonius te begroeten met een pauwachtig kleurenpalet (op haar hoofd): lapisblauw, malachietgroen, zwarte kohl, loodwit, gele oker, karmozijn. Had ze Samarinde maar gekend. Samarinde bezit de gave om drie kwartier lang voor de spiegel te staan en druk in de weer te zijn met schildersdozen, verbandtrommels en gereedschapskisten, met als resultaat dat zeer spetterend uitziet, terwijl het lijkt alsof ze niet is opgemaakt.

Ik ga achter haar staan, haar omarmend. Samen kijken we naar samen. Aristoteles schreef dat schoonheid een grotere aanbeveling is dan welke introductiebrief dan ook. Terwijl op de gang de drukte aanzwelt en iedereen erg uitgelaten lijkt voor het ons opgedrongen naderende stranddiner, beveelt Samarinde zich beter bij me aan dan welke brief ik zou kunnen schrijven. We blijven elkaar zwijgend aankijken. Er ontstaat een spelletje met onze ogen. Samarinde drukt iets uit en ik reageer met het tegendeel. Boodschappen van onze ogen:

Samarinde kijkt teder. Ik kijk grof. Zij kijkt zeker.Ik kijk onzeker. Zij kijkt peinzend, ik gedachteloos. Haar ogen kijken ernstig, de mijne speels. Zij is verdrietig, ik ben vrolijk. Zij kijkt aandachtig, ik verstrooid. Onderdanig (Sarnarinde), dominant (ik). Zij kijkt vriendelijk, ik kijk vijandig. Zij kijkt vals, ik kijk Jezus. Zij kijkt verrast, ik weet niet hoe ik moet kijken. Zij kijkt oplettend, ik kijk vermoeid. Haar ogen stralen opwinding uit, de mijne kalmte. Zij kijkt begeerlijk, ik afkerig. Zij kijkt kwaad. Ik kijk vergevend. Zij kijkt ik hou van jou. Ik doorbreek het spelletje. Ik kijk ook van jou.

Eind.

Redactie:

  • Bastiaan Bommeljé
  • J.J. Peereboom
  • Marie-Anne van Wijnen

Jaar: juni/juli 2000-6/7

Jaargang: 42

Nummer: 631/632

Vormgeving: Steven Boland

Uitgever: Stichting Hollands Maandblad in samenwerking met Uitgeverij L.J. Veen

Tekeningen: Martin Janzen

Pagina’s: 65

Pagina’s Giphart:  61 t/m 64

Afmetingen: 26,5 x 17,4 x 0,4 cm

Type: Paperback/schrift

Inhoud:

  • Redactioneel
  • Arnon Grunberg – De Clairville-methode
  • Leo Vroman – Vijf liefdespsalmen
  • Maarten ’t Hart – Het gouden kruisje
  • Jaap van Heerden – Schaduwzijden
  • Maarten Doorman – Gedichten
  • Max Pam – Gisteren hield ik nog van je
  • Jan Pen – Het liefdesleven van e homo economicus
  • Thomas Verbogt – Liefde, allemaal liefde
  • Jos Versteegen – Feest in Amsterdam
  • Beatrijs Ritsema – De laffe liefde (the thrill of it all)
  • Gerard van Emmerik – No more bleeding
  • Lok Chan – Gedichten
  • Ronald Giphart – Ik omhels je met duizend armen [vier fragmenten]