Ilja Leonard Pfeijffer

Vara Gids 15, 9-15 april 2022

Ronald Giphart Interviewt Ilja Leonard Pfeijffer

Tijdens de Boekenweek wil Ilja Leonard Pfeijffer geschenkschrijver van dit jaar [2022], graag in een roze limousine worden rondgereden.

Bij de bekendmaking-dat jij dit jaar de schrijver bent van het Boekenweekgeschenk vertelde je dat je moeder die geschenken verzamelt en dat je het daarom zo leuk vindt dat de keuze nu op jou is gevallen. Dat was inderdaad een extra reden om ja te zeggen, haha.

Een mooie vraag om een gesprek te beginnen is altijd: hoe kenden je ouders elkaar? Ah! Mijn ouders werkten op dezelfde school. Het was het verhaal van de meester die ging trouwen met de juf. Op hun trouwfoto’s zie je ook hun beide klassen aanwezig, dat was heel romantisch. Later werd mijn vader leraar Nederlands op een middelbare school, eigenlijk was hij een academicus in hart en nieren, behalve dat hij pas op latere leeftijd in de avonduren zijn studie heeft voltooid. Als elfjarige ben ik nog bij zijn afstuderen geweest.

Waar lagen zijn literaire voorkeuren? Hij was mediëvist en hield vooral van middeleeuwse literatuur. Leuk om te vermelden is dat hij mij ’s avonds voor het slapengaan nooit voorlas, maar altijd verhalen vertelde. Pas veel later ben ik erachter gekomen dat dat allemaal middeleeuwse riddergeschiedenissen waren.

Waarom begon je zelf te schrijven? Het korte antwoord is: ik groeide op in Rijswijk. In feite as het pure verveling, wat dat betreft was het heel vruchtbaar om op te groeien in die gemeente, want aan verveling geen gebrek. Natuurlijk had het ook te maken met het opgroeien in een huis vol boeken. Ik ging rondsnuffelen in mijn vaders boekenkast, eigenlijk op zoek naar vieze boekjes met veel seks erin. Toen stuitte ik per ongeluk op poëzie, onder andere die van Hendrik Marsman. Ik begreep er niks van, maar ik vond het-onmiddellijk ontzettend fascinerend.

Ben je toen zelf Marsmanniaanse gedichten gaan schrijven? Ja, ik begreep niets van dat werk, maar wilde ook zoiets maken. Mijn ouders reageerden op mijn poëzie zoals een goede moeder op een kindertekening: niet meteen een serieuze kunstkritiek, niet meteen het enthousiasme in de knop breken. Toen ik later in Leiden klassieke talen ging studeren, werd ik ondergedompeld in een literaire overvloed van meesterwerken. Die confrontatie met kwaliteit werkte verlammend op mijn eigen schrijven.

En naast de onderdompeling in die meesterwerken liet je je ook onderdompelen in het studentenleven. Het was een geweldige tijd waarop ik met veel plezier terugkijk. Natuurlijk klinkt het clichématig, maar ik ervoer het echt als een nieuw leven. Voor mij was Leiden na Rijswijk een ontzettend grote stad, waar veel viel te ontdekken: nieuwe vrienden, nieuwe studie. Het was als een speeltuin, uit pure nieuwsgierigheid heb ik heel veel vakken buiten mijn eigen curriculum gevolgd. We zullen maar zeggen dat ik echt heb gesmuld van de Academie. En het was een tijd waarin het makkelijk was om je te omringen met gelijkgestemden: veelvuldig zat ik in het café met vrienden die ook van literatuur hielden.

Je zei ooit dat het leven een spel is dat je met ernst moet spelen. Dat gold dus ook voor het spel van student zijn? Haha ja, daar heb ik me met volle overgave in gegooid, het was ook de tijd waarin ik de basis legde voor mijn wereldberoemde talent van alcoholisme. Drank bracht me de illusie dat ik me kon meten met grote alcoholisten uit het verleden. Ik voorzag een grote toekomst als bohémien, waarin ik me op een dag misschien wel op één lijn kon stellen met mannen als Ernest Hemingway, Charles Bukowski, Jack London en de hele Nederlandse literatuur. Het was een mythe waartoe ik me erg aangetrokken voelde, in de wetenschap dat je mythes niet altijd moet toetsen aan de werkelijkheid.

Dat lijkt een constant thema in je werk: de vraag hoe verhalen zich verhouden tot de werkelijkheid. De werkelijkheid heeft de mythes en de verhalen nodig. Als je de werkelijkheid niet kunt vatten in een goed verhaal, is het leven een opeenvolging van toevallige momenten. Dat is niet heel bevredigend.

Je dissertatie ging over de Griekse dichter Pindarus. Waarom over hem? Buitengewoon aantrekkelijk aan hem is dat hij absoluut onbegrijpelijk is: hij schreef verschrikkelijk moeilijke poëzie. Later kwam ik erachter dat het op zijn manier ook experimentele poëzie is. Er loopt een directe lijn van hem naar door mij bewonderde dichters als Lucebert. Dat is een poëtische traditie waarbij ik me erg thuis voel. Toen ik op m’n 22ste Lucebert ben gaan herlezen, heb ik dat echt ervaren als een bevrijding. Als dit mocht, kon je dus álles zeggen wat je wilt! Ik houd van de overvloedigheid van die poëzie.

Je schreef destijds ook een vlammend protest tegen ‘verstaanbare poëzie’ van dichters als Hans Favery, Rutger Kopland en Cees Nootenboom: Het geheim van het vermoorde geneuzel. Vond je het lekker om die gevechten te voeren? Het was aan het begin van mijn carrière een doelbewuste strategie om mezelf in te knokken, ruimte voor mezelf te maken. Je probeert in die gezellige speeltuin van de literatuur partij te kiezen in de permanente burgeroorlog die er gaande is.

Later ben je je ook buiten de poëzie gaan begeven. Dat was niet echt een bewuste keuze, wat ik op een gegeven moment te zeggen had vroeg destijds om een roman. Dat werd Rupert. Ik zag er tegenop, want een roman schrijven leek me veel werk. Daarin had ik gelijk. Het leek me moeilijk. Daarin had ik ook gelijk. Maar ik ben in m’n leven nooit teruggeschrokken van iets dat moeilijk is.

Je hang naar ‘onverstaanbaarheid’, gold die ook voor de romanschrijvers die je graag las? Ik ben inderdaad meer geïnteresseerd in hoe iets wordt verteld, dan in het verhaaltje zelf. Er is een periode geweest dat ik erg geïnteresseerd was in Duitse literatuur, met name Thomas Mann en vroege romans van Gunther Grass. Een ijkpunt is altijd Nabokov gebleven. Als je Lolita openslaat op een willekeurige pagina, dan weet je weer even hoe het moet en waarnaar je moet streven. Dat soort voorbeelden heb ik altijd in mijn hoofd tijdens het schrijven.

Met collega Erik Jan Harmens publiceerde je in 2009 ‘Het manifest van riskante literatuur’, een appèl voor romans die zich niet afkeren van alles wat er in de actualiteit gebeurt. Ik zie een parallel met je Boekenweekgeschenk, Monterosso mon amour, een van de eerste Nederlandstalige romans waarbij de corona-epidemie een voortjagende rol speelt. Ik ben vereerd om te horen dat je het serieus neemt. Maar die epidemie speelt natuurlijk wel een andere rol dan hoe ik in NRC Handelsblad en in mijn privédomein Quarantaine over besmettingscijfers, ziekenhuizen en mondkapjes heb geschreven. In mijn Boekenweekgeschenk blijft de pandemie relatief abstract, als een dreiging op de achtergrond.

Het lijkt of je werk serieuzer is dan in je beginjaren als romancier. Dat heeft denk ik te maken met mijn verplaatsing naar Genua. Italië is toch echt een voorhoedeland, veel maatschappelijke zaken die zich voordoen in de wereld zie je daar eerder dan in de verwende Rijndelta waar ik vandaan kom. Het probleem van Nederland is dat het een land is zonder problemen, althans dat was het toen ik in 2008 besloot me in Italië te vestigen. In Nederland had ik het idee dat ik dingen moest verzinnen als ik het ergens over wilde hebben, in Italië liggen de problemen voor het oprapen. In Genua hoef ik mijn voordeur maar uit te gaan om te putten uit een enorme hoeveelheid reële problemen. Het eerste thema dat Italië mij in mijn gezicht heeft gegooid was dat van de migratie. Daar is La superba uit voortgekomen. Dat van het massatoerisme en de globalisering komt terug in Grand Hotel Europa.

Heeft het enorme succes van dat laatste boekje verrast? Haha ja, het was wel onverwacht, een groter succes dan de uitgever had durven hopen.

Je bereikte ermee wat een van de hoofdpersonen in Monterosso mon amour ook bereikt: dat je tot de toonaangevende Europese schrijvers ging behoren. Toen ik in 2014 begon samen te werken met literair manager Michaël Roumen hebben we een lijstje opgesteld met punten op de horizon. Bovenaan dat lijstje stond: internationaliseren en zichtbaar worden in het buitenland. Nou, dat is wel gelukt. Maar het is allemaal nog maar het begin, hè? Grand Hotel Europa wordt nu in twintig landen vertaald, dat is in twintig landen opnieuw debuteren. Heel spannend. Het is ook goed voor de Nederlandse literatuur als Nederlandse schrijvers het goed doen in het buitenland. Zo’n Booker Prize voor Marieke Lucas Rijneveld is absoluut geweldig.

Je zei dat je in ieder land opnieuw moet debuteren. Ben je dan ook bezig met je imago als schrijver? Is dat iets waarover je nadenkt? Natuurlijk, dat is onderdeel van je vak serieus nemen, onderdeel van professionalisering. Misschien niet zo belangrijk als de vraag wat voor pak ik draag en of ik mijn ringen om heb, maar ik probeer wel echt mijn best te doen dat ik er voor een publiek niet heel slecht uitzie. Uiteraard speel ik dan af en toe ook de rol van de schrijver Ilja Leonard Pfeijffer. Dat is een van de redenen dat ik de Boekenweek met angst en beven te gemoed zie. Ik heb dat vooral in Nederland, waar ik erg in die rol wordt gedrukt, in dat stramien van verwachtingen. Ik verheug me daar heus op, maar ben ook blij als het weer voorbij is. Dat is heel fijn van in het buitenland wonen, want schrijversbezoeken zijn daardoor altijd een afgesloten periode. Ik ben tien dagen in mijn rol, en dan gaat mijn vlucht weer terug.

Het is de enige periode voor een Nederlandse schrijver om zich tien dagen een popster te wanen. En daar verheug ik me dan ook op. Ik heb er bij de CPNB, de organisator van de Boekenweek, op aangedrongen dat ik graag in een roze limousine wil worden rondgereden, maar ik geloof dat ze dachten dat ik een grapje maakte.

Monterosso, mon amour is volgens mij het enige Boekenweekgeschenk waarin de Boekenweek en het Boekenweekgeschenk ook echt in voorkomen. Ik moest erg lachen om hoe je het personage llja Leonard Pfeijffer in je boek opvoert. In de andere boeken heb ik mezelf ook een rol als verteller gegeven, maar Monterosso, mon amour is een derdepersoonsverhaal. Ik had er echt duivels plezier in om mezelf meedogenloos te beschrijven.

‘Zelfs voor een tripje met een KLM Cityhopper heeft hij zich uitgedost in een pak met al zijn regaliën. […] Hij is te druk met zijn espresso en met het negeren van het gewone volk.’ Ik zou wel teleurgesteld zijn als dat het enige is dat na het lezen zou blijven hangen, want ik wilde een verhaal maken over het belang van verhalen, over een vrouw die haar leven niet de moeite van het vertellen waard vindt.

Het plot en slot ga ik uiteraard niet weggeven, maar uiteindelijk blijkt alles gebaseerd op een twinkelend spel van misverstanden. Ik vind het een uitermate ontroerend idee: dat je vanwege een misverstand toch de goede keuzes in je leven hebt gemaakt. Monterosso mon amour gaat over het houden van beloften. Ik kan zeggen dat ik mij als schrijver aan de belofte van dit boek heb gehouden.

CV

1968 – Geboren te Rijswijk op 17 januari

1996 – Doctorstitel in de klassieke talen aan de Universiteit leiden

1992 tot 2004 – werkzaam als classicus en graecus. Gespecialiseerd in werk van Pindarus.

1998 – C. Buddingh’-prijs voor poëziedebuut ‘Van de vierkante man’

2002 – Debuutroman Rupert, een bekentenis, Anton Wachterprijs

2004 – Het grote baggerboek

2014 – Libris literatuur Prijs voor La Superba

2015 – Jan Campert·prijs voor poëziebundel Idyllen.

2015 – E. du Perronprijs voor het non-fictieboek Gelukszoekers

2015 – Theatertour met onder andere Tommy Wieringa en Dimitri Verhuist

2019 – Grand Hotel Europa genomineerd voor de Libris literatuur Prijs

2020 – De veelstemmige man, verzameld toneelwerk 2007-2020

2022 – Schrijver Boekenweekgeschenk Monterosso mon amour

TV

‘Ik heb geen televisie. Als ergens ophef over is, kijk ik het online terug. Netflix kijk ik ook online. Ik moet bekennen: hoe slechter de serie, hoe beter! Series met Vikingen, altijd goed. Podcasts luister ik, maar niet veel. Soms luister ik naar mijn wekkerradio, maar in Italië worden veel zenders verdrongen door Radio Maria. Het Vaticaan heeft sterke zendmasten. Qua muziek ben ik een omnivoor. Laatst heb ik de Italiaanse barok herontdekt, maar ik luister ook naar Elvis Presley. Country is een onderschat genre, mijn favoriet is Dolly Parton.’