In het bos

De Volkskrant, 31 augustus 2011

Vanmiddag liep ik in het bos. Ik verblijf een paar dagen in een hutje op de Veluwe: een verhaal dat allang geschreven had moeten zijn, wil maar niet uit mijn vingertoppen komen. Drie dagen heb ik – op een paar columns na – geen enkele verplichting, niets staat het werk in de weg. En toch liep ik net twee uur te niksen in het natte bos. Eekhoorns sjeesden voorbij, ik hoorde de zompige gang van mijn voeten op de bosgrond.

Wandelend stelde ik vast dat er te weinig tijd is. Er wachten duizenden verhalen om te schrijven, afspraken met vrienden, er moeten nog zoveel boeken worden gelezen, films worden gezien, we moeten drinken, de hort op, goede ouders zijn, de liefde bezingen, reizen maken, goed doen, we willen muziek luisteren, onze mails beantwoorden, oude vrienden zoeken, koken, lang slapen – een dag is te kort voor alles wat we ons voornemen.

Vorige week ontdekte ik een site met klassenfoto’s en oud-klasgenoten. Ik wilde wat oude vrienden een vrolijke mail sturen, wat ik toch niet deed uit angst voor nog meer blokken in mijn agenda. Lopend door het bos schoot mij een andere gezworen vriend te binnen, die ik jaren geleden ben kwijtgeraakt in het woud der verplichtingen.

Hij vertrok ooit als jurist naar het buitenland. We zouden elkaar bellen en schrijven. We schreven en belden elkaar vijftien jaar lang niet. Tot hij me vijf jaar geleden mailde met de vraag hoe het ging. Ik vertelde hem van mijn toen pasgeboren zieke zoon, zodat hij zelf de conclusie kon trekken dat ik geen tijd voor hem had. Hij wenste me sterkte. Plichtmatig vroeg ik hoe het met hem ging. Het antwoord kwam per kerende mail. Botkanker. Uitgezaaid. Pijn. Medische molen. Nog een half jaar, hooguit.

Eerst was er de schok, daarna het begripvolle besef dat hij mij had gezocht om zijn eigen verhaal te kunnen vertellen. Het voelde hypocriet dat ik ontdaan was door zijn situatie, omdat we elkaar al die jaren niet hadden gezien en we feitelijk niet meer waren geweest dan vreemden die vroeger wel eens samen in de kroeg zaten.

De weken daarna hebben we elkaar af en toe geschreven, brieven over mijn zoon, ons korte verleden, zijn vooruitzichten en onze angsten. Op de avond voor de dag dat mijn baby zou worden geopereerd, stuurde mijn oude vriend zijn laatste mail. Een kort bericht, dat las als een biecht en een afscheid. Vanmiddag, lopend door het bos, herinnerde ik me zijn woorden. Ik ben naar mijn huisje gelopen en heb gezocht of ik de brief nog had op mijn laptop. ‘Niks heb ik goed gedaan’, had mijn vriend mij geschreven.

‘Niks heb ik opgebouwd. Mijn kinderen niet opgevoed, mijn vriendinnen belazerd, geen eerlijk woord kwam ooit over mijn lippen. De buitenwereld haat ik met verve. Alles gaat door, maar aan mij gaan de dingen voorbij. Alles in mijn leven is mislukt. Ik zou willen dat ik met niets tevreden kon zijn.’

Destijds was de gezondheid van mijn jongen het enige dat tot me doordrong, maar vandaag, eenzaam in het bos, raakten de woorden van mijn inmiddels overleden vriend mij dubbel zo hard. Er is te weinig tijd en uiteindelijk mislukt alles.