Jasje

De Volkskrant, 18 juni 2011

Met voorsprong de vervelendste klussen van het kwartaal: financiële administratie en de aanschaf van nieuwe kleren. Bij mij vreemd genoeg vaak aan elkaar gekoppeld. Wanneer rekeningen, aanmaningen en brieven van gerechtsdeurwaarders zich dusdanig hoog hebben opgestapeld dat een persoonlijk faillissement onvermijdelijk lijkt, ga ik onverwachts de stad in om kleren te passen.

En omgekeerd: wanneer het 26 graden is en ik per ongeluk een gat heb gebrand in mijn laatst overgebleven toonbare zomerbroek, ga ik geen nieuwe halen, maar keer ik mijn schoenendoos met bonnetjes om voor een karweitje waar ik al maanden tegenaan hik.

Vorige week kreeg ik twee boze brieven met het woord ‘invorderingsmaatregelen’, en een kwartier later stapte ik een klerenwinkel binnen. Vluchtgedrag. Stresshormonen. Kop in het zand.

‘Ik kom voor een zomerbroek’, zei ik tegen de verkoopster, die me meewarig aankeek. Er is in Nederland de regel dat zomerkleren verkocht worden vanaf oktober, terwijl de wintercollectie vanaf april in de winkels hangt. Bij sneeuw kopen we fleurige bloesjes en bij een hittegolf een winterjas.

In de regel zijn er twee soorten verkoopsters: de kauwgum kauwende meisjes die hun klanten verveeld te woord staan, en de overenthousiaste beste vriendinnen met glanzende ogen die beginnen te juichen zodra een klant uit het pashokje stapt. Deze verkoopster was meer dan mijn beste vriendin.

Op een uitstaltafel in de winkel lagen poloshirts, die er degelijk uitzagen. Onderin, bij de grond, zag ik een kleur die me beviel, waarna ik door mijn knieën ging om een exemplaar te pakken. Direct snelde de verkoopster toe. ‘Dat hoef jij toch niet te doen?’ zei ze. ‘Laat het bukken maar aan mij over.’

Niet een zinnetje dat ik erg vaak hoor.

‘Weet je wat hier enorm leuk op zou staan?’ vroeg ze, waarop in mijn hoofd stante pede allerlei alarmbellen afgingen. Als verkoopsters zoiets tegen mij zeggen, weet ik dat ik iets veel te hips ga aanschaffen, dat anderhalve week na de aankoop al gedateerd in mijn kast zal wachten op de zak van Max.

‘Een leuk jasje. Dit bijvoorbeeld.’

Ze pakte een jasje uit het rek en hield het uitnodigend voor me open. Het zou onbeleefd zijn het niet aan te trekken. Ik moet zeggen: het stond prima en de vrouw keek me aan alsof ze ter plekke weer door haar knieën wilde.

Bij de kassa rekende ze de polo’s en het jasje opgewekt af. Ze noemde een bedrag. Ze noemde een enorm bedrag. Het jasje kostte 495 euro. ‘Hoeveel?’, riep ik, want op het prijskaartje had ik 75 euro zien staan, wat ik voor een luchtig dingetje alleszins redelijk vond. Dit bedrag bleek te slaan op het shawltje dat om de paspop zat gevouwen.

‘O, maar dan hoef ik de jas niet’, zei ik plotseling, mezelf verbazend. Nog nooit had ik een verkoopster tegengesproken. Nog nooit had ik iets niet aangeschaft.

De verkoopster keek me verbijsterd aan. Zo’n pathetisch knieperig misbaksel had ze nog nooit gezien. Ik stelde haar zichtbaar teleur. Ze zou zeker niet meer bukken.

Even later stond ik met een overwinningsgevoel weer buiten, met het vreemde idee alsof ik zojuist 500 euro had verdiend, in plaats van niet uitgegeven. Een roes die zo goed voelde dat ik als beloning niet aan mijn administratie hoefde te beginnen.