VARA Gids 13, 27 maart – 2 april 2021
Foto’s: Lin Woldendorp
In gesprek met Kunststof-presentator Jellie Brouwer. ‘Ik hoefde niet meer te praten over de verbreding van de A12, maar over onderwerpen die de harten van de mensen raakten. Dat was de ommekeer.’
Je hebt honderden mensen geïnterviewd en nu ben je zelf aan de beurt. Hoe voelt dat? Nou heel goed om eens aan de andere kant van de microfoon te zitten en te ervaren hoe het is wat ik doe. Wat ik eigenlijk van mensen verlang, door hen het hemd van het lijf te vragen. Dat is best confronterend.
Laten we ouderwets bij het begin beginnen. Waar kom je vandaan? Wie zijn je ouders? Ik kom uit een gereformeerd gezin uit Groningen, ik ben de oudste van drie kinderen. Mijn vader stierf toen ik drie jaar was, ik herinner me alleen zijn begrafenis. Aanvankelijk werd er gedacht dat hij een maagzweer had, daar werden ook grappen over gemaakt, want zijn buik zette op. ‘Hé, ben je zwanger?’ vroegen ze hem. Nou ja, hij had dus kanker en stierf op zijn 31ste. Mijn moeder kreeg het te verduren, want ook mijn oma overleed in die maanden, en niet snel daarna kreeg ook mijn zusje Gea kanker. Ik was zes jaar en kan daarvan nog elk moment oproepen. Gea’s ziekte, haar overlijden, het intense verdriet van mijn moeder.
Hoe heeft je moeder dat in godsnaam overleefd? Dat heb ik me ook zo vaak afgevraagd, ze had veel steun aan haar geloof. Na een paar jaar is ze weer hertrouwd. De zus van mijn vader was kort daarvoor ook overleden en in gereformeerde kringen werd dan vaak gekeken of er binnen de kerk of familie wat mogelijk was. Ze trouwde dus met mijn oom, een man met vier kinderen. Dat was een hele omslag, voor ons allemaal. We kwamen met zes kinderen op een flatje te wonen.
Geloofde je toen zelf in God? Ja, heel erg! Dat was onze redding, mijn houvast. Toen mijn zusje doodging, zei mijn moeder: ze is nu bij papa. Ik heb altijd goed begrepen waarom mensen geloven. Op mijn zeventiende ging ik de deur uit om in Utrecht journalistiek te studeren en sindsdien ben ik nooit meer naar de kerk gegaan. Maar het gevoel is niet helemaal weg, ik voel nog steeds een verbintenis, ik denk dat dat te maken heeft met mijn moeder.
Waarom de journalistiek? Ik was begonnen op het christelijk gymnasium in Groningen. Bij de opening van het schooljaar zei de rector: ‘Jullie zijn de wetenschappers van de toekomst.’ Ik dacht: ja inderdaad! Maar toen ik in de tweede klas twee onvoldoendes had, moest ik van school af. Huilend kwam ik thuis, het was echt een drama. ‘Nu word ik geen wetenschapper van de toekomst.’ Dat zei ik letterlijk. Ik heb altijd gevoeld dat ik er als arbeiderskind niet helemaal bij hoorde. Op de havo voelde ik mijn afkomst niet. Ik kwam in de redactie van de schoolkrant en daarmee kwam het verlangen journalist te worden.
Hoe was het om als gereformeerd arbeidersmeisje in Utrecht in het studentenleven te komen? Het was echt één grote linkse bende. Ik werd meteen in het diepe gegooid: alles in mijn leven veranderde, ik keek mijn ogen uit. Docenten die het met leerlingen deden, heel veel mensen die doordraaiden. Ik herinner me dat er voor het eerst een jongen bij mij bleef slapen. Ik dacht: het is nu zondagochtend en in plaats van in de kerk te zitten, lig ik hier gewoon met een jongen. Ik voelde me best schuldig.
Werd je later zelf ook politiek bewust? Jazeker, ik had de grote ambitie om arbeiders te verheffen, daar was ik erg mee bezig. Na mijn opleiding ging ik werken bij Twintig, het tijdschrift van de vakbond voor soldaten. Ik dacht: als ik nou ergens iets kan betekenen, is het daar. Er hadden al latere iconen als Derk Sauer en Fons Burger rondgelopen en het was te gek om daar als vrouw omslagverhalen te bedenken als ‘soldaten en seks’ of ‘soldaten en homoseksualiteit’. Ingewikkelde onderwerpen, zelfs in die tijd.
Hierna kwam je terecht bij Radio West. Ja, maar er werd mij al vrij snel duidelijk dat hardcore nieuws niet iets voor mij was. Ik moest bellen met politieposten en dan ieder uur het regionieuws voorlezen. Af en toe vergat ik de tijd en riepen ze: ‘Jellie, het is al lang tien uur geweest!’ Na een open sollicitatie werd ik aangenomen bij het tv-programma TV3, met Carl Huybrechts. Dat was mijn keerpunt.
Waarom? Omdat ik het niet meer hoefde te hebben over de verbreding van de A12, maar over onderwerpen die de harten van de mensen raakten. We maakten elke dag live televisie en dat was geweldig. Als redactie waren we echt een familie. Ik leerde Ischa Meijer kennen die bijdragen aan ons programma leverde. Hij was een wervelwind, hoe klein hij ook was. Ik werd zijn redacteur en we kregen een heel sterke band. Als hij de redactie binnenkwam, vulde de hele ruimte zich met Ischa.
Wasje verliefd op hem? Ik denk het wel, dat zou best kunnen. Niet een verliefdheid die moest worden geconsumeerd, maar ik vond het geweldig om met hem te werken. Ik hield van zijn energie. Hij was zo grappig, hoewel hij overigens ook een naar iemand kon zijn. Dan schreef hij in zijn Parool-column als De Dikke Man heel vervelende dingen, daar kwam ik ook wel eens in voor. Uiteindelijk besloot ik me los te maken.
Na TV3 ging je terug naar de radio. Ik kwam terecht op Radio 5, waar geen hond naar luisterde, maar waar ik eindeloos veel vlieguren mocht maken. Honderden mensen heb ik uitgebreid gesproken, velen die ik in de loop van mijn carrière ben blijven volgen. Het medium sprak me veel meer aan dan tv. Radio is veel intiemer, want je zit echt in iemands oor. De concentratiespanne is ook groter.
De aanleiding voor dit gesprek is dat Kunststof, het programma waarin jij je ziel en zaligheid hebt gelegd, nu twintigjaar bestaat. Op Radio 5 maakten we met Radio Uit interviews met mensen uit de kunst, media en cultuur. Hetzelfde team werd gevraagd om op Radio 1 elke avond hetzelfde te doen, maar dan met één gast. Veel mensen vonden een cultuurprogramma op de nieuwszender maar vreemd en daarom deden we er veel aan om ook nieuws- en sportliefhebbers bij de cultuur te betrekken. Nog steeds schakelen we met sportverslaggevers als er ergens iets belangrijks op sportgebied gebeurt. Laatst versprak ik mij, toen ik zei dat we even naar die en die wedstrijd moesten. De verslaggever zei: ‘Nou, niets móet natuurlijk.’
Hoe is het programma in de loop van die twintig jaar veranderd? Petra Possel, met wie ik elke dag wisselde, en ik zaten in de begintijd in Studio Desmet in Amsterdam, dat was een mooie tijd. We waren steeds met de redactie aan het uitzoeken hoe we het programma konden bijslijpen. De kracht werd dat we het steeds kaler maakten, steeds meer de essentie naderden.
Noem eens wat memorabele momenten. We hadden de honderdjarige psychiater Hans Keilson, die op zijn leeftijd debuteerde met een roman. En Jozef van den Berg, de poppenspeler die als kluizenaar in een fietsenstalling was gaan wonen. Ik heb zelf ooit een moeilijk gesprek gevoerd met Charlotte Mutsaers, op wier werk ik echt dol ben. Toen haar roman Harnas van Hansaplast verscheen ging het in kranteninterviews over de kinderporno van haar overleden broer. Daar moest ik natuurlijk toch naar vragen en dat werd een onaangenaam gesprek.
Wat wil je eigenlijk in je interviews? In de eerste plaats wil ik een echt gesprek, ik wil het vertrouwen winnen en ik hoop dat een gast zich durft over te geven. Soms voel je in een gesprek dat emoties niet oprecht zijn. Ik wil niet alleen maar met een schrijver praten over zijn nieuwe boek, ik wil oprecht weten wat die ander beweegt.
Petra Possel is inmiddels afgezwaaid, jij bent al die tijd gebleven. Net als een paar geweldige redacteuren uit de begintijd, die er ook nog steeds werken. Ik heb het zowel met werk als in de liefde: dat ik best lang heb moeten rondkijken tot ik mijn bestemming bereikte. Dat gebeurde met Kunststof en met mijn man Philip (Kroonenberg, een singer-songwriter, red.). Toen ik hem in 1995 ontmoette, wist ik: ja, dit is hem! Nu begrijp ik het!
Oké, je noemt zijn naam nu zelf: jullie liefde is de afgelopen jaren in de media breed uitgemeten, want toen jij ziek werd, maakte hij als singer-songwriter een schitterend muziekalbum over je. Had jouw ziekte te maken met jouw erfelijke belasting? Dat was natuurlijk een angst die altijd op de achtergrond speelde. Op een gegeven moment voelde ik een knobbeltje in mijn borst. Het was de week dat Trump zou worden verkozen als president en daarom hadden we geen Kunststof. De dokter onderzocht mij en zei dat ze dacht dat er niets aan de hand was. Als ik mezelf wilde geruststellen kon ik even naar het ziekenhuis voor een check. Omdat we geen uitzending hadden besloot ik dat toch maar te doen. Bam. Baf. Meteen gingen alle alarmbellen af. Het was in dezelfde week dat ook Leonard Cohen stierf. Ik vond dat een veeg teken.
Moest je aan je vader en zus denken? Natuurlijk was er in mijn familie altijd kanker geweest en nu kwam het ook letterlijk mijn huis binnen. We dachten niet: we halen even dat knobbeltje weg en fietsen vrolijk verder. Direct was ik heel benauwd, al wist ik ook wel dat er tegenwoordig van alles aan te doen is. Er kwamen operaties en ik bleek dezelfde variant als mijn vader te hebben. Op een gegeven moment durfde ik aan een arts te vragen of er een kans was dat ik dood zou gaan. Hij zei: ‘Jellie, we zijn bezig met een genezingsproces.’ Toen moest ik echt even huilen. Later begreep ik dat hij op dat moment een beetje aan het bluffen was, maar hij bleek dus wel gelijk te hebben. Voordat dit alles begon was ik banger dan ik nu ben, al zijn er nog steeds angsten waarover ik niet wil praten, althans niet met jou in een interview.
Het lijkt me volkomen terecht datje dit onderwerp afbakent. Maak jij het als interviewer zelf vaak mee dat mensen dingen niet willen bespreken? Regelmatig. Dan zeg ik: ‘Als deze vraag te intiem is, moet je niet antwoorden.’ Ik wil echt niet dat mensen dingen vertellen waar ze later spijt van hebben, dat zou ik heel naar vinden.
Je man Philip maakte een prachtige plaat over jou en mocht daar bij De wereld draait door over vertellen. Jij zat in het publiek, terwijl er over jou werd gesproken. En toen begon Nico Dijkshoorn aan zijn gedicht, waarin hij zich voorstelde dat jij Rafaël van der Vaart, de andere gast, zou interviewen. Matthijs van Nieuwkerk aarzelde niet, gooide zijn script om en zette jou prompt op zijn plaats. Dat werd legendarische televisie. Het was echt een heel spannend avontuur. Ik dacht: ik ga er maar gewoon zitten. Als iemand dit van tevoren had gevraagd, had ik dat never nooit gedurfd. Het ging om het grote oeuvregesprek met Van der Vaart. Het gesprek was heel warm, ik stelde een vraag over zijn vader, waarop hij geëmotioneerd reageerde.
Het was echt een magisch moment. Twitter ontplofte. Smaakte het niet maar meer, televisie? Natuurlijk denk ik weleens wat het vervolg op twintig jaar Kunststof zou kunnen zijn. Er is een tv-programma geweest dat zo heette, maar dat kwam niet uit onze koker. Het zou misschien wel wat kunnen zijn. Voor ons jubileum gaan we een tv-uitzending op NPO 2 Extra maken: kijken of we de intimiteit van de radio kunnen overbrengen op tv.
En dan wil ik eindigen zoals jouw programma ook eindigt, door de geïnterviewde te vragen een tekst op een tegeltje te zetten. Daar ontkom je niet aan. Welke woorden komen er op jouw tegeltje? Haha, op mijn tegel komt: ‘Verbeeld je maar (n)iets…’ Is dat een passend slot?
Jellie Brouwer (Groningen, 1964)
TV
‘Natuurlijk kijk ik alle Journaals, Nieuwsuur en de andere actualiteiten. Vaak zit ik op een avond als een idioot heen en weer te schakelen tussen Jinek en Op1. Arjen Lubach kijk ik met de kinderen, daar kan ik van genieten. Door hen laat ik me ook verleiden te kijken naar documentaires als die over rapper Boef. Series volg ik soms, The Crown op Netflix bijvoorbeeld. Qua radio ben ik heel eenkennig: ik luister altijd NPO Radio 1, de hele dag door.’