Jonge-jongensbelofte

de Volkskrant, 16 juni 2008

Wer früher stitbt, ist länger tot. Dit is de bijzondere titel van een bijzondere Duitse tragikomedie over de elfjarige Sebastian, wiens moeder is overleden bij zijn geboorte (hij denkt dat haar dood zijn schuld is en droomt dat hij op twee manieren aan zijn hemelse straf kan ontkomen: door rockster te worden of een nieuwe vrouw voor zijn vader te vinden). Zo’n titel blijft hangen. Wie vroeg sterft, is langer dood.

De helft van de Nederlanders is jonger dan 32 jaar, de andere helft ouder. Ik hoor al tien jaar tot de tweede groep, en zo leuk is dat helemaal niet, want zo langzamerhand is het sterven in mijn vrienden- en kennissenkring goed op gang gekomen. Vroeger was er bijna nooit iemand ziek en gestorven werd er nauwelijks. Dat deed je niet, daar had je geen tijd voor en al helemaal geen zin in. In mijn geval deed de dood pas laat intrede in mijn leven. Eerst gingen er een paar huisdieren, toen mijn opa’s en oma’s, toen een klasgenoot, toen een medestudent, en ongemerkt kwam de zeis steeds dichterbij. Inmiddels zijn mijn beide ouders vertrokken, een oude buurjongen, een serveerster (met de trein, waar ze voor sprong), een goede kennis, een vriend en bijna wekelijks krijgen we ontij berichten over ziekten, knobbels en slechte prognoses.

‘En het gaat alleen maar erger worden,’ zei een oudere vriend, toen we de ziekte van iemand uit onze omgeving bespraken. Vroeger zong Huub van der Lubbe van De Dijk: ‘Iedereen gaat maar dood. En de rest drinkt bier in het café.’ Ik heb deze regels vaak meegezongen, hoewel de woorden nu pas een beetje tot me door beginnen te dringen. ‘En Nel is dood. En mama. En Chrisje.’

Ik herinner me een nacht in 1984. Met een paar gezworen vrienden lag ik op een grasveldje bij het rijtjeshuis van een van ons in Baarn. Het ochtendlicht daagde in het oosten. De ouders van twee van ons waren op vakantie, en in de huiskamer bij die jongens hadden we muziek gedraaid tot de buren voor de vijfde keer kwamen klagen. Er waren meisjes geweest. met wie niets was gebeurd – tenminste niet in mijn geval – en toen die waren vertrokken bleven wij achter. We waren dronken van een luguber bocht genaamd bessenjenever. Liggend in het gras klonken we op de vriendschap en deden we elkaar plechtige beloften over de toekomst. Jonge-jongensbeloften, vol van verwachting over de jubeljaren die voor ons lagen. We zouden voor altijd muziek maken, striptekenen, schrijven en liefhebben, voor minder deden we het niet. Een van die jongens is, alweer acht jaar geleden, volslagen onverwachts geveld door een hartstilstand. ‘Wie vroeg sterft, is langer dood’ betekent volgens mij dat de mensen die het eerst gaan, het langst worden herinnerd.

Vanmiddag wordt de schrijver Adriaan Jaeggi begraven en daarna wordt het glas geheven op zijn nagedachtenis. Aardige jongen. Goed gevoel voor humor. Generatiegenoot. Speelde ooit trombone in de jazzband van de vader van een van de jongens met wie ik in het Baarnse gras lag. Later zat ik als gastredacteur met hem in de redactie van Propria Cures, dronken we als Jong-Turken bier in het café, vol van beloften. Een strofe uit een van Adriaans gedichten:

Dit heb ik geprobeerd te zijn:

de stappen die je hoort op een lenteavond

het passeren van stevige zolen op vertrouwde steen

eventueel een flard van Au Privave

of een gefloten partita.