Jonge knar

HP/De tijd, 12 november 1993

Pubers, jonge honden, rebellen, amokmakers en angry young men, in het werk van de jonge theatermaker/regisseur/acteur en sinds kort ook schrijver Don Duyns komen ze veelvuldig voor. Maar zelf vindt hij dat hij aan geen van deze kwalificaties voldoet. “Ik ben geen angry young man, ik ben van veertig jaar later,” zegt hij verongelijkt, als hij is aangeschoven aan een tafel in de restauratie van het Amsterdamse Centraal Station.

We zitten russen voornamelijk bejaarde reizigers die ons chagrijnig aanstaren en zo hard mogelijk beginnen te hoesten zodra ik mijn opnameapparatuur heb aangezet. De perfecte ambiance kortom voor een goed gesprek over jonge kunst en jonge literatuur.

“Ik zit me nu al in bange afwachting te verbijten bij de gedachte dat er eerdaags een leeftijdgenoot zal opstaan die mijn kinderjaren zal gaan boekstaven, de jaren zeventig. Laten we hopen dat dit ons bespaard blijft,” zegt de hoofdpersoon van mijn roman Giph, uit angst voor het walmende nostalgische geëmmer dat ‘herinneringsliteraruur’ meestal kenmerkt. Nu is het dan zover; in Duyns’ prozadebuut Een gelukkige jeugd denkt een student terug aan zijn jonge jaren, aan mijn jonge jaren.

Is er voor een schrijver een slechtere start denkbaar dan een gelukkige jeugd in een nieuwbouwwijk van een middelgrote gemeente in de Randstad anno jaren zeventig? Hij vindt het een onzinnige vraag. “Theo van Gogh zei tegen me: ‘Jij lijdt aan een gelukkige jeugd.’ Dat vond ik mooi uitgedrukt. Ik heb het recht over jong zijn in de jaren zeventig te schrijven, omdat niemand voor mij dat nog heeft gedaan. Iemand moet die tijd toch archiveren? Voetballers als Rep, Cruijff en Van Hanegem, bands als Mud, Sweet en Hot Chocolat, de films die we zagen, het speelgoed waarmee we speelden, de smaak van roomijs: die dingen moeten bewaard blijven. Ik ben ervan overtuigd dat wij ons verleden niet uit oude boeken kunnen halen. Daarin staat een ander soort gevoelens, op een andere manier beschreven. Ons levensgevoel zullen we moeten halen uit boeken die we zelf zullen moeten schrijven.”

Het is vooral de onbezorgdheid van zijn jeugd waarnaar de vermoeide hoofdpersoon uit Duyns’ novelle terugverlangt. Het leven vindt hij maar rot en nutteloos. Tot overmaat van ramp woont hij ook nog in een complex met louter treiterige ouden van dagen. Vaak ligt hij in zijn bed en slechts af en toe onderbreekt hij zijn passiviteit met een boze uitval: “Hij zou op de barricaden moeten staan, revolutie prediken, een politieke partij oprichten. (-) Is het soms dankbaar om jong te zijn in een tijd waarin alle illusies als loos en naïef zijn doorgeprikt? (-) Waarin mannen met grijze baarden en palestina-sjaals bepalen wat nieuw en revolutionair is, terwijl ze zelf al decennia geleden zijn ingedommeld.” Het vijandige bejaardentehuis waarin Duyns’ hoofdpersoon toevallig komt te wonen, lijkt een metafoor voor de zittende gardé die de jonge kunstenaar tegenwerkt.

Duyns: “Het is helaas geen metafoor, maar de harde werkelijkheid. In Nederland moet je als jonge kunstenaar voornamelijk je bek houden, want anders lig je eruit. Overal hebben de oude generaties de machtsposities bezet en nergens zijn ze meer vandaan te slaan. En dat terwijl de meesten van hen een ontiegelijke levensmoeheid uitstralen. Die vorige generaties moeten worden ontmythologiseerd. Ook in het theater is er jarenlang halleluja geroepen over een paar knarren als Gerardjan Rijnders, terwijl er veel jonge theatermakers aanstormen die ze nauwelijks zien staan. Al die zittenblijvers zijn levensgevaarlijk, want ze denken nog steeds dat ze de bevrijders zijn.”

Klinkt dat als het om de literatuur gaat niet te bombastisch? De Nederlandse literaire wereld kennen we toch vooral als één grote bubs gezelligheid met louter liefaardige mensen.

Duyns: “Wat dacht je dan van dat walgelijke gesprek tussen die drie oude heren in Vrij Nederland: Als zo’ n Mulisch daarin zegt dat er na hem nooit meer een meesterwerk is geschreven, denk ik: nou, dat zullen we dan nog wel eens zien, mannetje. Dit boek dat ik nu heb geschreven, is een eerste poging waarvoor ik de Nobelprijs waarschijnlijk nog niet zal krijgen, maar er komen er meer! Van Mulisch hoef ik nooit meer iets te lezen; hij is een slecht kunstenaar omdat hij niet wezenlijk geïnteresseerd is in wat er na hem komt.”

Het klinkt allemaal nogal puberaal in de oren, maar dat deert Duyns niet. “Ik was toen ik dit boek schreef nog enorm puberaal en voor een deel ben ik dat nog steeds. Maar ik ben strijdbaarder geworden. Naar het plafond staren en afwachten is er niet meer bij.”

Heeft zijn bloedeigen vader, Cherry Duyns – VPRO-documentairemaker en omroepbobo – dan ook iets te vrezen voor zijn niet-aflatende strijd tegen gevaarlijke, machtswellustige zittenblijvers?

Don Duyns: “Ik sta veel te dicht bij hem om over hem te kunnen oordelen. Hij was overigens erg te spreken over mijn boek. Binnenkort komt er van hem ook een nieuwe roman uit. Ik heb nog voorgesteld ons samen in één band te stoppen, De Dikke Duyns, maar dat zag hij niet zo zitten.” Duyns jr lijdt niet onder de bekendheid van zijn vader. “Het is eerder een voordeel vanwege de achternaamsbekendheid; mensen weten onmiddellijk wie je bent. Nadeel is dat ik uiteraard toch in mijn vaders schaduw sta. Maar dat is goed, want ik moet mijn eigen plaats bevechten. Godfried Bomans heeft daar ook last van gehad, hoewel zijn vader er uiteindelijk nog het meest onder heeft geleden. Eerst was Godfried Bomans steevast ‘de zoon van’, maar later werd zijn vader ‘de vader van’. Wie weet wordt het in de toekomst ook wel ‘Cherry Duyns, de vader van Don’.”

Elk woord komt er even zelfverzekerd uit, maar blaast hij niet te hoog van de toren voor iemand die net gedebuteerd is met een boekje van 115 bladzijden?

“Ik denk dat veel schrijvers in hun debuut allerlei thema’s neerleggen waarop ze in latere boeken doorborduren. Dat geldt ook voor Een gelukkige jeugd. Het is een poging; in mijn volgende boek zal ik verder durven te gaan.

Voor zijn theaterwerk oogstte Don Duyns in het verleden weinig waardering; de critici bestempelden zijn voorstellingen als gemakzuchtig gebabbel, als slappe paro vanwege gebrek aan weerklank in de toneelwereld maar gestort op de romankunst? Duyns: “Van mijn studie Theaterwetenschap stelde ik me destijds heel veel voor. Ik verheugde me op discussies over toneel met studiegenoten en vrienden. Welnu, er kwam niets van. Toen heb ik maar wat toneelstukken geschreven, en de enige manier om die in Nederland opgevoerd te krijgen is ze zelf te regisseren. Zo ben ik erin gerold. Zelf had ik niet gedacht dat ik ooit proza zou schrijven, maar uitgever Thomas Rap zei me dat ik dat eens moest proberen. Het beviel enorm. Tegenwoordig zie ik me zelfs meer als een schrijver dan als een theatermaker. Nu ben ik een schrijver, klaar punt uit. Met dit boek hoor ik erbij, waarbij precies is me niet duidelijk, maar ik hoor erbij. Ik hoop nu ook op ontmoetingen met andere jonge schrijvers, want ik mis die contacten en die uitwisseling. Ik heb daar eigenlijk heel ouderwetse ideeën over. Ik zie ons zitten in een rokerig café, terwijl er gediscussieerd wordt en er een literaire beweging ontstaat, een revolutionaire stroming.

“Het heerlijke van een boek is dat het helemaal van jou alleen is. Bij een voorstelling moet je toch altijd compromissen sluiten. Dit boek ben ik. Ik zie schrijven als een drift, als een uiting van woede en angst. Ik kom meer en meer tot de overtuiging dat het niet gaat om oude of nieuwe vormen, maar dat het gaat om wat recht uit mijn hart komt. Je moet eerlijk zijn in wat je zegt. Het moet recht uit het meest rotte deel van je hersens komen. Mijn toneelstuk Wormrot was gebaseerd op een uitspraak van de regisseur Johan Simons: ‘Je kunt goed denken, je kunt slecht denken en je kunt verrot denken.’ Dat verrotte denken wil ik bevredigend op papier krijgen. En als ze dan vinden dat dat zoveel jaar geleden ook al eens is gezegd, antwoord ik dat ik het nu schrijf en nu is nieuw. Het gaat om deze tijd.

“Waarom doe ik niets aan de huidige belabberde toestand in de wereld, waarom interesseer ik me niet voor politiek, waarom engageer ik me niet?” verzucht de jonge schrijver schuldbewust als hij nog even doormijmert over deze moderne tijd. Hij weet het antwoord verdraaid goed: “Eigenlijk ben ik toch een behoorlijke lamzak. Toneelcriticus Loek Zonneveld verweet mij een RTL 4-mentaliteit, maar als je zo jong bent als ik ben je nu eenmaal opgegroeid met trivialia, houd je nu eenmaal meer van Jurassic Park dan van een moeilijke Koreaanse speelfilm. Dan is er zelfs sprake van gewenning. Ik vind dat niet slecht. Je moet ook als jonge schrijver de taal van de pulpcultuur beheersen, wil je nog lezers bereiken. Lezers jonger dan Harry Mulisch, bedoel ik.

Don Duyns: Een gelukkige jeugd. Thomas Rap. f 24,90.