Jurk

De Volkskrant, 26 september 2008

Premières van het Nederlands Filmfestival zijn alleen te bereiken na een helletocht over een stuk hoogpolig tapijt waarlangs heel medialand zich heeft opgesteld. Ik heb een vriend die geniet van dit spektakel. Hij komt strak in het pak en neemt de tijd om zich langs alle tv-ploegen, radiomicrofoons, handtekeningenjagers en psychopaten te werken. En dan, als hij de ingang van de Schouwburg heeft bereikt, wringt mijn vriend – ik zal niet onthullen wie hij is, maar hij heet Bart Chabot – zich met een boog achter de journalisten om, voor een twééde ronde over de rode loper.

Het kan ook anders. Mijn vrouw lijdt aan loperangst ofwel loperfobie. Weken voor het feestje begint ze me te bewerken. Moet ze echt mee over die rode deurmat? Kunnen we niet via een raam naar binnen? Vind ik het goed dat ze haar brommerhelm ophoudt? Ook de vraag welke jurk ze zal aantrekken geeft hoofdbrekens. Ik weet inmiddels dat ik me daarmee niet moet bemoeien. Een scène uit de film van het leven van mijn ouders.

‘Welke jurk zal ik aantrekken?’, vroeg mijn moeder op een dag (dit speelt zich af ver voor hun scheiding). De oppas was onderweg, mijn ouders gingen naar een feest, waar iedereen waarschijnlijk glorieus gekleed zou gaan. Mijn moeder hield twee galajurken omhoog. Wij keken met haar mee.

‘Deze rode of deze zwarte?’

Ik zag mijn vader weifelen. Zijn devies moet zijn geweest: lijfsbehoud gaat voor eerlijkheid.

‘Ik vind ze allebei heel mooi.’

Het was een goede poging, maar hij kwam er niet mee weg.

‘Je zou die rode kunnen doen, maar je zou ook zeker die zwarte kunnen aantrekken’, was zijn tweede poging, en ook die werd door mijn moeder weggewuifd.

‘Zeg nou gewoon even eerlijk welke jurk je het mooiste vindt’, riep ze lief. Mijn vader stond in dubio. Aan zijn blik zag ik dat hij zich snel probeerde af te vragen: welke jurk heeft ze het laatst gedragen, welke heeft ze het laatst gekocht, heeft ze ooit iets over die verrotte jurken gezegd?

‘Nogmaals, ik vind ze allebei erg mooi’, begon hij peilend, ‘maar als je me nu echt dwingt een antwoord te geven, zeg ik: doe die zwarte maar…’

Mijn moeder knikte.

Mijn moeder zweeg.

Mijn moeder knikte nogmaals.

‘Wat… is er mis met die rode?’, vroeg ze langzaam.

Mijn vader keek haar aan.

‘Er is helemaal niets mis met die rode, maar…’

‘Zie je wel. Er is iets mis met die rode. Ik heb het altijd geweten. Toen ik hem kocht, vond ik ook al dat je niet echt enthousiast was. Waarom zeg je dat niet gewoon? Ik moet altijd alles tien keer aan jou vragen voordat ik het echte antwoord krijg.’

Haar volume ging omhoog.

‘Wat heb ik nou aan jou, als je op zulke simpele vragen niet gewoon even een eerlijk antwoord kunt geven? Hoe moet dat als het een keer echt ergens over gaat? Ik moet altijd hier álles zelf beslissen. Ik kan het je wel vragen, o ja, ik kan het je wel vragen, maar het heeft tóch geen zin. Ik krijg van jou nóóit ééns een nórmáál antwoord.’

En toen op het schreeuwerige af: ‘DENK JE DAT HET VOOR MIJ LEUK IS, MET EEN MAN DIE NOOIT EENS NORMAAL ANTWOORD GEEFT?’

En wij wisten dat dit gesprek nog drie kwartier ging duren, en dat het resultaat zou zijn dat mijn moeder noch haar rode noch haar zwarte jurk aan zou trekken. De moraal: zeg nooit en te nimmer iets over de keuze van een jurk.

Martin Bril komt maandag 29 september terug op deze plek en zaterdag al in Volkskrant magazine.