Kan mij het schelen

De Volkskrant, 17 mei 2011

Vorige week was schrijver Thomas Verbogt (1952) te gast bij het VPRO-programma Boeken, om te vertellen over zijn nieuwe roman Perfecte stilte. Dit boek gaat over de vraag wat moed is, Verbogt vertelde aan Wim Brands: ‘Mijn hoofdpersoon loopt rond in een samenleving die je nauwelijks meer samenleving kunt noemen, maar ‘een situatie’. Een samenleving is een gemeenschap die door iets wordt verbonden, en dat zie ik steeds minder. Ik heb last van de agressie, het cynisme, de onverschilligheid, het opportunisme.’

Toen hij net aan zijn roman was begonnen wilde Verbogt bij een kiosk iets kopen. Er stonden twee jongens die de verkoopster verbaal intimideerden. Verbogt vroeg hun of het wat minder kon, waarna de agressie zich prompt op hem richtte. ‘

‘Je stinkt uit je bek’, zei een van de jongens. Verbogt, die niet klein is, voelde zich genoodzaakt om zich op te richten en – zoals hij het zelf omschreef – ‘nogal wat lichaam te mobiliseren’. Het hielp, het kwam niet tot een handgemeen. Door deze gebeurtenis dacht Verbogt na over de vraag wat moed is en hoe moedig hij zelf is.

In zijn boek maakt een personage iets vergelijkbaars mee. In een steegje wordt iemand fysiek belaagd, de hoofdpersoon had kunnen doorlopen, maar in hem staat plotseling iemand op die zegt: en nu grijp ik in.

‘Hij had ook kunnen besluiten om het niet te zien. Moed is over de grens van jezelf heengaan met gevolgen die je niet kunt overzien: zei Verbogt hierover in Boeken. ‘Om me heen merk ik steeds vaker een wat-kan-mij-het-schelen-mentaliteit. Ik keer mij tegen het cynisme.’

Ik dacht aan deze woorden toen ik afgelopen zaterdag surfend op een internetfilmpje stuitte genaamd Leger Israël treedt hard op aan vooravond herdenking Nakba. In een gehucht genaamd Nabi Saleh, op de Westelijke Jordaanoever, houden Palestijnen elke vrijdag een vreedzame stille mars tegen de bezetting van hun land door Israël. Afgelopen vrijdag liep het protest uit de hand, toen het Israëlische leger keihard ingreep.

Peristaltische beelden. Soldaten die verbeten, bijna gedrogeerd, inhakken op een groepje burgers. Een vrouw die aan haar haren wordt meegesleurd, terwijl ze wordt geschopt. Een westerse jongeman die naar de keien wordt geslagen. Een man die gewond op straat ligt en een schop krijgt (later wordt hij met een ambulance afgevoerd). Een gillende fotograaf die klappen vangt.

Waarom kijk ik hier naar, vroeg ik me af, het filmpje wegdrukkend. Op duizenden plekken op aarde zoeken mensen dit soort confrontaties, wat is zo speciaal aan deze? Wat kan ik eraan doen? Wat kan mij het schelen dat dit gebeurt?

Toch lieten de beelden me niet los. Ik surfte verder naar de Huffington Post, naar de fameuze hoopvolle moedige speech van Barack Obama in Caïro, 2009. Hij zei: ‘So let there be no doubt: the situation for the Palestinian people is intolerable, America will not turn our backs on the legitimate Palestinian aspiration for dignity, opportunity, and a state of their own.’

Holle woorden, blijkt inmiddels. Vrijdag werden vreedzame betogers wezenloos hard in elkaar geslagen. Zondag er bij de herdenking van ‘nakba’ (‘de catastrofe’, de oprichting van de staat Israël) minstens veertien doden gevallen. We kunnen ook besluiten om het niet te zien.