Karnemelk

Column op oude website van Ronald Giphart, 6 december 2000

Het is 6 december 2000, ’s middags, kwart over een. Het personeel van Podium en ik hebben net geluncht ten burele van de uitgeverij en thans hangen we een beetje loom rondom de computer waarop ik dit typ.

Het gaat te goed allemaal, met ons persoonlijk, met de uitgeverij, met de afname van onze boeken. Vanmorgen werd de verkoop van Ik omhels je met duizend armen aan de Duitse uitgever List bevestigd (eind volgend jaar zal Ich umtausendarme dich verschijnen, of zoiets, ich hab am Schule nur twei jahre Deutch gehabt – of zoals Herman Finkers zei: ik spreek überhaupt maar één woord Duits), daarna kwam er namens de verzamelde boekhandels voor de zoveelste keer een enorme bijbestelling, en vervolgens nam Albert Heijn een ongeloofwaardig groot aantal van IOJMDA af. Kortom, de lust om na zo’n zegetocht nog te werken is niet erg groot.

Toch zijn we heel gewoon gebleven, hier bij Podium. Voor ons geen ingemaakte hertenpastrami met gepocheerde eendenlevertruffeljus, maar een bruine boterham met pindakaas (met grove stukjes pinda, dat moet ik toegeven) en een glas karnemelk.

Vier weken geleden kwam Wilfried de Jong hier binnenvallen, juist toen het personeel van Podium en ik tijdens onze maandelijkse lunch over de zin van het leven praatten. Een week later zou Wilfrieds prachtige debuutverhalenbundel Aal verschijnen, maar zover was het nog niet. Wilfried was nog niet binnen, of er werd aangekondigd dat de allereerste exemplaren van IOJMDA van de drukker kwamen. Een vrachtwagen met dozen stond voor de deur, en of we die dozen even naar boven wilden slepen. Een mooi moment natuurlijk.

Bijna drie jaar heb ik aan IOJMDA gewerkt, ik heb het boek vervloekt, ik heb me er erg gelukkig om gevoeld, ik ben er kwaad om geweest, ik heb me erdoor laten opwinden, ik heb geschaterd en gewanhoopt – en nu was het moment daar dat het boek in levenden lijve bestond. Terwijl de medewerkers van Podium de boeken uit de vrachtwagen haalden, maakte ik onder toeziend oog van Wilfried de eerste doos open. Ik zag Wilfried denken: zo gaat dat dus als je een boek hebt geschreven. Vijf minuten later stonden we allemaal met een exemplaar in handen. Wilfried vroeg of we niet iets moesten drinken om te vieren dat het boek bestond. Mijn uitgever, Joost N., riep: ‘Ja natuurlijk!’ en pakte van tafel het enige drinkbare dat voorhanden was. Met karnemelk hebben we geproost op mijn nieuwe boek.
‘Zo gaat dat dus…’ zei Wilfried, die monter meetoostte, maar een week later, bij het slepen van de dozen met zijn boeken, een kist champagne meebracht.

Ronald Giphart
(jrg 1/5)