de Volkskrant, 5 september 2008
Afgelopen maandag berichtte de Volkskrant over het voornemen van de Reclassering Nederland om veroordeelde pedofielen na hun terugkeer in de maatschappij op te nemen in een sociaal netwerk. Deze methode is beproefd in landen als Canada en Engeland en zou bij zedendelinquenten de kans op recidive met 75 procent verminderen. Na bekendwording van dit nieuws stak er een storm van protest op, waarbij de roep om chemische castratie nog een van de mildere uitingen was. Ik heb nu een paar dagen getwijfeld of ik dit stuk zou schrijven, want pedofilie is niet bepaald een sexy onderwerp en echt humorvol kun je het ook niet noemen.
Mijn bijdrage aan de discussie speelt zich af meer dan dertig jaar geleden. Mijn toenmalige woonplaats Dordrecht kende een huis-aan-huisblad genaamd Merwesteijn met daarin een speciale kinderpagina, omineus genaamd ‘kinderkrabbels’ . Een half jaar heb ik voor deze pagina een zogenoemde kindercolumn geschreven. Kinderen die lid waren van de kinderredactie kregen speciale kinderperskaarten en mochten de pagina geheel zelf vullen. Althans: onder leiding van een volwassen vrijwilliger, een harige spijkerpakdrager genaamd Oom T. Ik gebruik hier een initiaal, omdat Oom T. een veroordeelde pederast was die na zijn gevangenisstraf probleemloos weer als begeleider van kinderen aan de slag mocht. Inmiddels vind ik volwassen mannen die zich in bun vrije tijd op wat voor manier dan ook bezighouden met kinderen, op voorhand verdacht. Voetbaltrainers, scoutleiders, zwemleraren, sinterklazen: allemaal moeten ze extra in de gaten worden gehouden. Dertig jaar geleden dacht men daar anders over en was er niemand die even de moeite had genomen om Oom T.’s doopcel te lichten.
Ik herinner me een redactievergadering bij Oom T. thuis. Het is meer dan dertig jaar geleden, dus wat er precies gebeurde, is weggezakt in het moeras van mijn geheugen. Ik geloof dat Oom T. ons voorstelde een artikel te schrijven over hypnose en dat hij de gordijnen sloot om aan een deel van de redactie – een stuk of vijf 11-jarige kinderkrabbelaartjes – te laten zien hoe hypnose precies zou werken. Dit leidde tot ontuchtelijke handelingen, gevolgd door het doortrapte dreigement dat onze ouders naar de gevangenis zouden gaan als we hen van Oom T.’s gekrabbel zouden vertellen.
Ik was onder de indruk van dit dreigement, maar een klasgenoot en mederedacteur biechtte een paar weken later toch alles op. Schuimbekkend van woede zochten zijn ouders contact met die van mij. De vader van mijn klasgenoot wilde, volkomen begrijpelijk, Oom T. met een loden pijp te lijf gaan. Althans, dat heb ik later begrepen, toen ik – inmiddels volwassen en zelf vader – met mijn ouders besprak hoe de dingen indertijd precies waren gegaan. Mijn ouders hadden in hun wanhoop een bevriende psycholoog gevraagd hoe ze het beste konden reageren. ‘Het allerbelangrijkst is dat jullie je boosheid op geen enkel moment in het bijzijn van de kinderen ventileren’, gaf deze man als advies. ‘De jongens mogen nooit het idee krijgen dat zij iets verkeerds hebben gedaan. Probeer hen uit te leggen dat Oom T. ziek is in zijn hoofd en dat hij het slachtoffer is.’
Voor dat laatste moet je sterk in je schoenen staan. Hoewel ik later hoorde dat mijn vader destijds in zijn hobbykamer getergd een biljartkeu aan diggels heeft geslagen, heb ik nooit iets van woede bij mijn ouders gemerkt. Kalm, liefdevol en bijna op het vrolijk-laconieke af zijn ze met de affaire omgegaan, en ik ben ervan overtuigd dat deze houding ervoor heeft gezorgd dat het voor mij op geen enkele manier traumatisch is geweest. Sterker nog: ik hoop dat ik zo zal kunnen reageren, mocht mijn kinderen iets dergelijks overkomen.