Konijn

De Volkskrant, 11 augustus 2011

Konijn stinkt anderhalf uur in de wind. De zure geur van ranzige boter, bedorven zeep en onduidelijke etensresten. Konijn is best oud. Al bijna 5 jaar. Zijn vezels hangen uit zijn lichaam. Hij heeft gaatjes in zijn vacht. Op zijn blauwe oren heeft hij vreemde grauwe vlekken. Toch mogen we Konijn van zijn baasje onder geen beding wassen, want dan gaat het konijnse van Konijn verloren. Een ander probleem van Konijn is dat hij voortdurend zoek is. Hoe gehecht zijn eigenaar ook aan hem is: Konijn wordt vaak vergeten, in een hoek geslingerd, achteloos achtergelaten met zijn snoet naar de grond.

Konijn is niet zo maar een konijn, maar volgens een theorie van de Amerikaanse kinderarts en psychoanalyticus Donald Winnicott een ’transitioneel overgangsobject’ en een manifestatie van ‘een overgangsstadium tussen gehechtheid en onafhankelijkheid’.

Kinderen kunnen zich intens hechten aan Konijn en konijnsgelijken, ter vervanging van een zacht en aaibaar object als hun moeder. Zij zouden hun ‘hechtingsobjecten’ en surrogaatmoeders daadwerkelijk beschouwen als op zichzelf staande en zelfs onvervangbare individuen.

Daarvan kunnen wij getuigen. Op onze tocht door Scandinavië zijn de belangrijkste vragen wanneer we net een camping of trekkershut hebben verlaten: ‘Waar is Konijn? Weet iemand in godsnaam of Konijn is ingepakt?’

‘Misschien is Konijn wel opgegeten door een beer,’ zei mijn 4-jarige zoon, de jongen die iedere avond met Konijn naar bed gaat, toen we het beest vorige week weer eens kwijt waren. We verbleven op dat moment bij de berg Sonfjället bij Hedeviken in Härjedalen, waar nog beren in het wild voorkomen.

Het is onmogelijk om door de binnenlanden van Zweden en Noorwegen te rijden en geen wilde dieren tegen te komen. Beren zagen we helaas niet, maar toen we een paar nachten geleden met onze koplampen gedempt op een onverharde weg stapvoets door een dicht bos reden, zagen we wel een lynx. Andere beesten die we hebben gezien: 1 levende vos en 1 dode, 4 rendieren waaronder 2 jonkies, 2 herten, 4 levende woelmuizen en 234 platgereden, 1 haas en niet eens zo heel erg veel muggen, want die zijn door het koude weer allang zuidwaarts getrokken.

Mijn oudste zoon zei gisteren in de auto dat we ook mensen in het wild hadden gezien, waarmee onze score diersoorten op zeven kwam. Deze rekensom ontlokte plotseling de ergste ruzie die we deze vakantie tot nu toe hebben gehad.

‘Mensen zijn geen dieren,’ zei onze 4-jarige stellig. Wij probeerden hem op Sesamstraatniveau het evolutietheoretisch paradigma uit te leggen, maar hij volhardde in zijn opvatting.

‘Zijn jullie gek?’ schreeuwde hij oprecht boos, met een bijna fanatiek-religieuze ondertoon. ‘Mensen zijn géén dieren! Jullie zijn dom!’

Al onze argumenten werden door hem tegengesproken of simpelweg weerlegd met een venijnig: ‘Ja hoor, bla bla bla.’

‘En is Konijn dan wel een dier?’ vroeg ik, in de hoop hem af te leiden. In de achteruitkijkspiegel zag ik dat hij keek alsof ik het idiootste had gezegd dat hij ooit had gehoord.

‘Een speelgoeddier ja,’ zei hij, vol minachting. ‘Die leeft niet.’ ‘En waarom doe je dan altijd zo moeilijk als je een keer zonder Konijn moet slapen?’ vroeg ik, waarop mijn zoon een glimlach om zijn mond kreeg en en passant de theorie van Donald Winnicott bevestigde.

‘Omdat ik van hem hou.’