De Volkskrant, 19 april 2011
AI ga je op je hoofd staan…,’ Dit zei mijn moeder vroeger als ik iets per se wilde wat haar tegen stond. Tegenwoordig hoor ik mezelf het zinnetje ook regelmatig zeggen. Pas toen mijn jongste zoon vorige week mijn woorden letterlijk nam, drong tot me door hoe onzinnig het gezegde eigenlijk is. Wat is er bijzonder aan kopstaan? Zouden er ouders zijn die zich laten vermurwen als kinderen inderdaad op hun hoofd gaan staan?
Ik had gezegd dat mijn zoon die middag echt niet mocht vingerverven, al ging hij op zijn hoofd staan. Een minuut later had hij zijn schedel op onze parketvloer gelegd, waarna hij zijn beentjes naar zijn ellebogen bracht en probeerde zijn jongenslijfje in de lucht te steken. Het lukte hem zowaar. We lachten er samen om, en vervolgens vroeg hij of ik ook op mijn hoofd kon staan.
‘Natuurlijk’, zei ik, want dat heb ik in het verleden regelmatig gedaan. Ik stond soms op mijn hoofd, zoals ik ook wel eens chocoladeboter at of naar de WDR keek. Er waren 2 kopstaan-varianten. Het ingevouwen kruinleunen, met de knieën rustend op de ellebogen, een vorm die als surrogaat werd gezien omdat de hoofdstaander oogde als een menselijk bijzettafeltje met uitsteeksels. En het echte gestrekte kopstaan, met het lichaam kaarsrecht, de voeten fier richting de hemel. De eerste vorm was lang vol te houden, de tweede vergde concentratie en evenwichtsgevoel.
Het was mijn vader die mij vroeger aanspoorde om in de huiskamer op mijn hoofd te staan. Hij zei dat een mens er slimmer van werd, zonder het overigens zelf ooit in praktijk te brengen. Staand op je hoofd stroomde er meer bloed naar je hersens, zei mijn vader, wat de creativiteit bevorderde. Als een echo van de stem van zijn opa hoorde ik mijn jongste zoon zeggen: ‘Nou, doe eens dan.’
Nou, doe eens dan.
Belangrijk moment in zijn opvoeding: ging zijn ouweheer laten zien hoe lenig hij nog was? Ik had gezegd dat ik het kon en nu moest ik het tonen. Monter pakte ik een kussentje van de bank en ik wierp het op het parket. Toen ik mijn voorhoofd richting de vloer boog twijfelde ik eraan of ik er goed aan deed, maar ik kon niet meer terug. Lachend zag mijn zoon hoe ik mijn armen spreidde, mijn hoofd op het kussen legde, mijn handen verankerde op het parket en een paar schuifelstapjes richting mijn ellebogen deed. Beeld: volwassen man probeert op zijn hoofd te staan. Nu kwam de beweging die iedere kopstaander vreest de opwip, het moment dat de knieën los van grond op de ellebogen moeten.
Zowaar dat het me lukte. Er restten 2 mogelijkheden: de ingevouwen of de uitgestrekte stand. Of anders gezegd: de hersenbloeding of de hartaanval. Lang om te beslissen had ik niet, want 3 seconden later donderde ik abrupt achterover op mijn houten vloer. Waar mijn botten vroeger van rubber waren, trok nu een meedogenloze pijn door mijn lichaam. Mijn zoon stond er schaterlachend bij. Beeld: vader valt van zijn voetstuk.
‘Nog een keer!’ riep mijn zoon. ‘Nog een keer, pappa!’
Zuchtend keek ik hem aan en ik had maar één antwoord.
‘Jongen, al ga je op je hoofd staan.’