Hard Gras, Nr 3, April 1995 is een literair voetbaltijdschrift met medewerking van Jan Wolkers, Martin Bril, Jan Boerstoel, Anna Enquist, Hugo Borst, Simon Kuper, Leo Vroman, Ronald Giphart, Matty Verkamman, Theun De Winter, Jos De Putter en Gerrit De Jager

Korfbal is liefde

Dit verhaal stond in Hard Gras nummer 3 (jaargang 1) van april 1995.

Ik geloof niet dat ik ooit zo op een vrouw verliefd ben geweest als op Henne. Henne was knap, gevat, zacht, lief, mooi, gemeen, hard, lekker, spannend en elf jaar. Ik was al jaren erg ‘op’ Henne, zoals ik ‘op’ het merendeel van de meisjes uit mijn klas was (namen: Martine, Mascha, Jolanda, Simone, Samarinde, Monique, Debby, Els, Liesbeth). Het waren de jaren zeventig, we woonden in nieuwbouwwijken, het volwassen deel van Nederland stortte zich op één grote door de NVSH georganiseerde geslachtsdelenkermis, en in mijn klas deden we dat op kinderniveau dunnetjes over. Iedereen was op iedereen, zo simpel zat het. Er werden klassementen bijgehouden tussen wie het het vaakst ‘aan’ was geweest, wie er het beste kon tongen en welk paar dat tongen het langst had volgehouden. Op feestjes draaiden we op prehistorische cassetterecorders de Labamba en zoenden we in het midden van de kring. Ook deden we tientallen spelletjes als Eentweedrievier, Madeliefje en Postbode. De regels van dit laatste spel waren eenvoudig: iemand klopte op de deur en schreeuwde: ‘De postbode!’ ‘Wat heb je bij je?’ vroegen de mensen in de kamer, waarna een antwoord kwam als: ‘Drie brieven, met de tong gelikt.’ Dan werd er in de kamer op iemand gewezen en gevraagd: ‘Zijn de brieven voor dit persoon?’ De postbode moest blind een klasgenoot uitkiezen en in ieders bijzijn de lippenpost overmondigen. Hierna werd degene die de brieven in ontvangst had genomen postbode en ging het spel verder. We speelden het zo vaak als mogelijk en iedereen uit de klas mocht meedoen.

Later heb ik wel eens bedacht dat het misschien kwam doordat we in een nieuwbouwwijk woonden en al onze ouders links en progressief waren (ook zij die VVD stemden), ik bedoel: dat we zo veel, zo onbekommerd en zo vrij van jaloezie zoenden en liefhadden. Die tijd ging voorbij en kwam nooit meer terug, zoals alles op den duur ophoudt. De afgelopen jaren heb ik er nog wel eens naar gezocht, naar dat onbekommerde, maar altijd als ik dacht frank en vrolijk te vrijen met een meisje, waren de vervolgvragen: ‘Heb je condooms bij je?’ en (een paar uur later): ‘Betekent het iets voor je, dat dit gebeurd is tussen ons?’

Henne heeft me dit nooit gevraagd, misschien omdat er nooit veel meer tussen ons gebeurde dan dat we elkaar per ongeluk uitkozen met Postbode of dat ik op haar kwam te liggen met Madeliefje (de regels van dat spel zal ik een andere keer graag uitleggen). Ik geloof dat het maar een keer of drie ‘aan’ is geweest tussen Henne en mij, gelukzalige keren die helaas niet langer duurden dan enkele dagen. Henne was fantastisch. Ze droeg roodgeblokte houthakkersshirts die ter hoogte van haar buik waren samengeknoopt, en om haar nek zat altijd een door zwembadwater verweerde zwartleren veter. Henne was een onweerstaanbaar lefmeisje. Haar enige nadeel was dat ze op korfbal zat.

Dit was bijna onoverkomelijk. Ik zat met enkele jongens uit mijn klas op voetbal en als we ergens op neerkeken was het ‘bijbelwerpen’ (zoals mijn vader korfbal noemde). Dordrecht en omliggende streken is vergeven van zowel fundamentalistische christenen als korfbalverenigingen, en er is zeker een correlatie tussen die twee. Ik denk niet dat Henne zwaar gereformeerd was, maar het feit dat ze zich geëncailleerd had aan een club die De Regenboog heette, maakte haar meer dan verdacht.

Het clubgebouw van mijn voetbalclub EBOH (Eendracht Brengt Ons Hoger, ook wel: Elf Boeren Op Hol) lag aan de Schenkeldijk, vlak achter onze wijk Sterrenburg 1, niet te verwarren met Sterrenburg 2, 3, 4 en 5. Op mijn zesde was ik samen met mijn toenmalige beste vriend Martin Berckhout lid geworden, nadat we er op het plein bij de Poolsterflat achter waren gekomen hoe enorm goed we eigenlijk konden voetballen. Een iets oudere buurtgenoot leerde ons een paar passeerbewegingen, die Martin en ik prompt thuis in onze achtertuinen van vier bij vier meter aan onze vaders lieten zien. Onze vaders talmden niet en meldden ons onmiddellijk aan bij de dichtstbijzijnde voetbalclub.

Ik denk dat ik hetzelfde gedaan zou hebben als ik mijn vader was geweest. Iedere jongen hoopt toch in eerste instantie van zichzelf dat hij goed genoeg is voor het Nederlands elftal. Toen vorig jaar de spelers van Oranje de eer hadden samen met mij in één vliegtuig te zitten (dat ons terugbracht van Dallas naar Schiphol, na de verloren wedstrijd tegen Brazilië) was de sfeer in de Boeing, ondanks het verlies, uitgelaten en vrolijk. Eén iemand zat echter somber en toch enigszins vergenoeglijk voor zich uit te staren. ‘Hadden ze mij maar moeten vragen,’ zag je hem denken, ‘dan zaten we nu in Los Angeles.’ Die iemand was ik, omdat ik ergens heel diep in mijn hart nog steeds vind dat het Nederlands elftal met mij erbij beter zou presteren. Ik vermoed dat veel mannen dit denken (van zichzelf, bedoel ik). Zien zij hun fantasieën echter gemuikt door een onweerlegbare werkelijkheid, dan zullen veel vaders hun voetbalverlangens projecteren op hun zonen, in de hoop dat die ooit voor Oranje zullen spelen. Ik begrijp het dus dat Martin en ik door onze vaders gestald werden bij EBOH, om daar – uit hun naam – te trainen voor het echte werk.

Bij EBOH speelde ik lang niet zo goed als bij ons op het Gemmahof, maar dit gaf niet want alle jongetjes voetbalden met erg veel enthousiasme erg slecht. We speelden volgens het ‘allemaal naar de bal-systeem: tweeëntwintig zesjarige spermacellen rond een wegstuiterende eicel genaamd voetbal. Waar die bal was, waren wij, tot de scheidsrechter affloot en iedereen weer naar huis moest. Pas een paar jaar later ging het niveau van ons spel omhoog. Op straat hadden we inmiddels geavanceerder traptechnieken, passjes en schijnbewegingen geleerd, die we in het veld begonnen te gebruiken. Martin en ik zaten in het Derde team van onze leeftijdgroep, en zo langzamerhand werd het ons duidelijk dat we moesten proberen bij het Tweede te komen, of liever nog in het Eerste (waarin onze absolute held en leeftijdgenoot Juultje Ellerman speelde). Gedreven oefenden we dan ook op ons plein om onze vaardigheden bij te schaven en uit te breiden. Mijn vader leerde me om met binnenkant van mijn wreef een boogbal te geven (die ik als rechtsbenige linkerspits goed kon gebruiken) en Martins vader deed voor hoe je een sliding niet hoefde te vrezen, zelfs niet op straat, zelfs niet als je tegenstander 2.14 meter was. De andere jongens van ons elftal ontwikkelden zich met ons mee, waardoor we steeds beter werden. Toen ik een jaar of tien was hebben we met EBOH C3 de begeerde Schenkeldijk-cup gewonnen, nadat we in een toernooi alle andere teams uit onze leeftijdsklasse verpletterend hadden verslagen (Dubbeldam C2 maakten we in met 13-2). Denkend aan die Cup voel ik me nog altijd een beetje Pele.

Martin en ik zwierven vaak rond bij de Schenkeldijk. Soms kwamen we er Henne met haar vriendinnen van De Regenboog tegen, die zich net als wij verveelden. Af en toe namen wij ze mee naar onze kantine om te flipperen of gazeuse te drinken, en ook drongen ze wel eens aan dat wij ook mee moesten naar het honkje van De Regenboog. Ja, dat deden we dus niet, want voor je het weet lag je te bidden voor zo’n mislukt kruis van Nazareth (zoals mijn vader een korf altijd noemde). Korfbal was iets voor mietjes, vonden wij.

Het jaar nadat we de Schenkeldijk-cup hadden gewonnen, gebeurde er iets vervelends, voor mij althans. Bijna alle jongens uit mijn elftal groeiden, werden sterker, kregen spieren en een lichaam, maar ik leek daarentegen eerder te krimpen. Nu was ik altijd al de kleinste van mijn klas en voetbalteam, maar toen ik twaalf werd, begon het een beetje zielig te worden. Bij EBOH was het zelfs zo dat ik mocht invallen in lagere leeftijdsklassen, omdat toch niemand mijn leeftijd vermoedde. In mijn eigen elftal speelde ik in de spits, waar ik jarenlang onbesuisd door de verdediging van de tegenpartij was gerend (zonder overigens vaak te scoren). Vanaf mijn twaalfde gebeurde het echter steeds vaker dat ik door
spelers van de tegenpartij onder de grasmat werd geplet.

Eén wedstrijd is definitief op de harde schijf van mijn geheugen vastgelegd: toen we op een zaterdagmiddag voor de verandering op het Eerste Veld mochten spelen tegen O.D.S. Het Eerste Veld! Daar had ik nog nooit gevoetbald. Ik besloot de wedstrijd van mijn leven te spelen, maar de rechtsback van O.D.S. vond van niet. Hij was van het type Hulk, en waar ik me ook bevond: keer op keer haalde hij mij neer, ook als de bal niet in de buurt was. Na een paar maal had ik het lef om er met mijn piepstemmetje wat van te zeggen, maar dat wekte louter op de lachlust van deze hersenloze machtswellusteling. Hij begon me ongenadig te pesten. Om de halve minuut verdween ik naar het gras, mijn benen schopte hij blauwen hij trok voortdurend aan mijn oren. Het was niet de eerste keer dat ik zo getreiterd werd, dat had ongetwijfeld met ontluikende hormonen van mijn tegenspelertjes te maken. Het voetbal werd harder, en mannelijker, en gemener, en veel meer dan vroeger gericht op winnen. Tijdens de wedstrijd tegen O.D.S. werd het me voor het eerst duidelijk dat ik voetbal zo niet leuk vond.

In de pauze zei Oscar van Hoevelaken, een van mijn sterkste teamgenoten, dat hij had gezien hoe ik voortdurend werd belaagd, en dat hij er wat aan ging doen, en dat hij De Hulk op zijn bek ging slaan, maar in plaats dat hij na de pauze De Hulk ook inderdaad op zijn bek sloeg, nam De Hulk hem te grazen. Genadeloos werd Oscar in elkaar geslagen. De scheidsrechter (een van ons, nota bene) suste de vechtpartij en liet ons verder spelen.

Goddomme, hierna was ik pas echt vogelvrij. Hoewel dat in de honderden jongensboeken die ik had gelezen wel degelijk anders ging, kwam geen enkele held me redden, bleek ik zelf niet plotseling over verbluffende vechterscapaciteiten te beschikken en droeg ik zeker geen wondersloffen die de stand toch nog in ons voordeel beslisten. Niets van dat al. De wedstrijd eindigde in 0-5.

Terwijl mijn noppen roffelden op het beton, ik ondertussen mijn woedetranen wegkneep en zorgde dat ik ver uit de buurt van De Hulk bleef, zag ik haar plotseling bij de tribune staan: Henne, het mooiste meisje uit mijn klas. Wat deed zij hier? Ik wilde niet dat Henne me zo zag. Henne keek naar me zoals mijn moeder ook wel eens deed: bezorgd, teleurgesteld en berustend tegelijk. Briesend snelwandelde ik naar de kleedkamers, zwerend dat ik zulke vernederingen nooit meer zou toelaten. Een uur later kwam ik Henne al dan niet toevallig tegen op de Schenkeldijk. Zij lag in het gras en ik liep naar huis. Mijn woede was al gekoeld, Henne deed of de wedstrijd haar was ontgaan. Ze stelde voor om te gaan flipperen of gazeuse te drinken, maar ik had het even helemaal gehad met EBOH. Henne vroeg of ik zin had om mee te gaan naar de kantine van De Regenboog. Daar zijn die christenen goed in: om je te pakken op je zwakste momenten. Je voelt je rot en dan sturen ze mooie vrouwen op je af om je in te palmen. Natuurlijk
ging ik mee naar De Regenboog. Wat kon mij gebeuren: ik was een voetballer! In de kantine van De Regenboog was het pure liefde dat de klok sloeg. Iedereen was vriendelijk, warm en geïnteresseerd. Er werd niet geschreeuwd, niet liederlijk gezopen en er werden zelfs geen harde afzeikgrappen gemaakt (zoals bij EBOH gebruikelijk was). En het allerbelangrijkste: er liepen evenveel jongens rond als meisjes. De schrijver Kinky Friedman schreef eens dat je in Texas al een homofiel bent als je meer van vrouwen houdt dan van American Footbal. De jongens van mijn elftal dachten in dezelfde trend: eerst voetbal, dan vrouwen. Ik vond dit ook, dacht ik, maar in de kantine van De Regenboog werd er aan deze stellige overtuiging getornd. Zoveel leuke meisjes, zoveel glimlachende gezichten, zoveel ontluikende schoonheid.

Een groepje jonge Regenbogen besloot op het veld een vriendschappelijk partijtje te spelen. Ook Henne en ik werden gevraagd mee te doen en de teams compleet te maken. Uiteraard wilde ik subiet weigeren, maar Henne keek me aan met een blik waaruit een nabije toekomst vol liefde sprak. Wat ik toen nog niet wist was dat als je een bal met twee handen kunt vasthouden, je korfbaltechnisch gezien tot de betere spelers van een club behoort.

Henne legde me de koddige geboden uit (als een aanvaller wilde schieten, moest de verdediger een hitlergroet maken), waarna het spel begon. Achteraf heb ik wel eens het vermoeden gehad dat het allemaal afgesproken werk was, zoals sommige sektes als The Children of God met psychologische trucjes aan de werving van nieuwe schaapjes doen; in ieder geval speelde ik bij Regenboog korfbal zoals God het gewild zou hebben: spetterend, gevleugeld, hemels. Wat me bij EBOH bijna nooit was overkomen, gebeurde bij de Regenboog al in mijn eerste partij: ik scoorde en scoorde en scoorde. Henne zei later dat ik echt goed kon korfballen en dat ze het zo heel erg leuk zou vinden als ik ook lid zou worden van De Regenboog. Om haar verzoek overtuigender te maken, zoende ze me in het gras langs de Schenkeldijk. Dit was de eerste keer dat ik zoende zonder spelletjes als Postbode of Madeliefde, de eerste keer buiten de beschermende koestering van een kinderpornofeestje.

Die week bezocht ik een training van De Regenboog (liefde! gezelligheid!) en in de weken daarop oefende ik mee met Henne’s team. Voor het eerst in zijn leven vroeg mijn vader zich af waar zijn opvoeding gefaald had en mijn beste vriend Martin vond dat hij de plicht had ons voetbalteam op de hoogte te stellen van mijn verraad, waarna mijn positie binnen het elftal onhoudbaar bleek.

Op de trainingen van EBOH werd ik door mijn eigen teamgenoten gevloerd en blauw gebeukt, en kreeg ik tevens te horen dat ik maar moest gaan korfballen als hun grofheid me niet beviel. Vooral Oscar van Hoevelaken had het op me gemunt. Tussen Henne en mij was het inmiddels een korte periode ‘aan’ geraakt, voor mij lang genoeg om lid te worden van De Regenboog en weg te gaan bij EBOH. Ik denk dat dit de eerste keer is dat ik vrijwillig een vrouw mijn leven liet bepalen, en nog altijd weet ik niet of ik daarvan spijt moet hebben of niet. Op Henne was ik hevig verliefd, maar aan korfbal heb ik nooit een reet gevonden. We zaten toen in de zesde klas, en ik kon niet vermoeden dat een tijdje later alles anders zou worden, en weer een tijdje later weer alles anders, en weer een tijdje later weer alles anders, en tegenwoordig ook weer alles anders, zoals alles altijd om de zoveel tijd geheel anders wordt. Het einde van ons schooljaar en onze zes jaar durende decade of love and peace hebben we in mijn klas gevierd met een waar bataljon zoenfeestjes. Op een van die partijtjes ben ik Henne kwijtgeraakt, plotseling, achteloos, omdat zulke dingen altijd op feestjes gebeurden. Bij aanvang van het feestje had je het ‘aan’ met zus, en tegen het slot ‘liep’ je vol overtuiging met zo.

Na de zomervakantie verloren de meesten van onze klas elkaar uit het oog. Henne ging naar een Christelijk en ik naar een Openbaar Lyceum. Bij De Regenboog heb ik me die zomer nog laten uitschrijven. Veel van mijn oude EBOH-teamgenoten zijn in het jaar daarop van voetbal gegaan, begreep ik (waarschijnlijk omdat volgorde voetbal/vrouwen veranderde). Van mijn toenmalige beste vriend Martin Berckhout hoorde ik – dat is nog wel grappig om te vermelden – dat hij lid is geworden van de Dordtse korfbalvereniging Oranje-Wit.

Hard Gras 3

Hard Gras, Nr 3, April 1995 is een literair voetbaltijdschrift met medewerking van Jan Wolkers, Martin Bril, Jan Boerstoel, Anna Enquist, Hugo Borst, Simon Kuper, Leo Vroman, Ronald Giphart, Matty Verkamman, Theun De Winter, Jos De Putter en Gerrit De Jager

Nummer: 3

Maand/Jaar: April 1995

ISBN: 9025413633

Uitgever: L.J. Veen

Druk: 1ste

Redactie:

  • Matthijs van Nieuwkerk
  • Henk Spaan

Vormgeving: Betty’s Art Work

Afmetingen: 23 x 16,5 x 1 cm

Type: Paperback

Pagina’s: 128

Pagina’s Ronald Giphart: 75 – 81

Type: Paperback

Inhoud:

  • Jan Wolkers – De Knieën Van Jacquet (Herinneringen Aan De Geschaafde Knieën Van Jacquet, De Keeper Van A.S.C.)
  • Martin Bril – Een Harde, Maar Hij Stonk Niet, Een Jeugd Met Joop Van Daele (Een Jeugd In Het Spoor Van De Grote Reserve Joop Van Daele)
  • Jan Boerstoel – Poëzie: Spijkerbed
  • Anna Enquist – Niet Van Lust Alleen (Overpeinzingen Bij De Agressie Op Het Veld)
  • Hugo Borst – Passage, Meneer Wilkes’ Zwaarste Uitwedstrijd Van De Oorlog (Faas Wilkes En De Zwaarste Uitwedstrijd Van De Oorlog)
  • Simon Kuper – Helmut Klopfleisch, Voetbaldissident (Helmut Klopfleisch, Een Leven Tussen Stasi En Beckenbauer)
  • Leo Vroman – Poëzie: Foebelen
  • Ronald Giphart – Korfbal is liefde (Hoe ver ga je voor een vrouw? Ben je bijvoorbeeld bereid te gaan korfballen?)
  • Matty Verkamman – De Vergeten Koffer Van Toine, Drie Generaties Van Renterghem (De Ontdekking Van Een Vergeten Koffer. Drie Generaties Van Renterghem)
  • Theun De Winter – Poëzie: Vuur
  • Jos De Putter – De Vermoorde Onschuld, Kleine Geschiedenis Van De Overtreding
  • Gerrit De Jager – Strip: Junior

Het verhaal van Ronald Giphart verscheen ook in:

Ronald Giphart, viert van kindsaf aan het feest der liefde. Winnaar van het Gouden Ezelsoor 1992, voor best verkochte debuut. Krijgt nooit meer een prijs zolang T. van Deel nog leeft.