De Volkskrant, 24 september 2008
Eergistermiddag. Samen met een andere reiziger zit ik in een verder verlaten treincoupé. De man, type hoge ambtenaar, heeft zich niet gehouden aan de ongeschreven regel dat je in lege treinstellen zo ver mogelijk van elkaar gaat zitten. Hij heeft schuin tegenover me plaatsgenomen, een handeling die mijn reis nu eigenlijk al verpest. En dan gebeurt het. Nog geen vijf minuten na ons vertrek uit Utrecht haalt hij een grote groene appel uit zijn ambtenarentas, die hij omstandig, ja zelfs dreigend, begint op te wrijven. Gerard Reve schreef ooit dat er is niets zo onuitstaanbaars is als iemand die in het openbaar eet. Daar ben ik het op het agressieve af mee eens. Ik kijk liever naar iemand die in de aanwezigheid van onbekenden ingetogen begint te onaneren of zijn bilharen met behulp van een handspiegeltje bijpunt, dan naar de natte malende mond van onbekende medetreinreiziger. Zuchtend wend ik mijn hoofd af naar het voorbijtrekkende landschap.
Die avond mag ik in Nijmegen als invallende buitenspeler optreden met het schrijvende voetbalelftal van Hard Gras. We hebben een wedstrijd in het Luxtheater. Halverwege mijn treinreis sms’t aanvoerder Henk Spaan dat de spelersbus vaststaat in de file.
‘Wees blij’, sms ik terug, ‘ik zit tegenover een ambtenaar die een appel eet.’
Dat is een lichtelijk understatement: de man kraakt, smakt, maalt, snift, lebbert, slobbert, zuigt, reutelt, prut, flupt, burpt – ik ben blij dat er geen andere diersoorten in de coupé zitten, want ik schaam me voor de mensheid. Dan, na een paar uur succulent geslurp, stopt de ambtenaar zijn tot op de appelmolecuul afgekloven klokhuis eindelijk in de designbak van het eersteklasvoertuig. De spieren in mijn hals ontspannen. Terug naar een symfonie van stilte. De auditieve marteling is voorbij.
Althans, dat mocht ik denken. In één vloeiende beweging weet de man het klokhuis in de bak te werpen om vervolgens uit zijn tas een uitgeslagen Tupperware-bakje te pakken. Mij strak aankijkend, opent hij het trommeltje om er een stuk komkommer uit te halen. Komkommer, goddommer. Ik bedoel: voedingswaarde nul, geen vitamines, geen mineralen, geen enkele nuttige bouwstof. De Untergemüse onder de groenten. Krakend water, meer kunnen we er niet van maken. Nu snap ik best dat ik me welbeschouwd niet mag ergeren aan smak- en kauwgeluiden, maar ergernis laat zich helaas niet wegdenken: op het moment dat je iets niet wilt horen, hoor je het des te harder. Waarom gaat die man niet thuis lekker geluid zitten maken?
Uit frustratie stuur ik Spaan weer een sms. ‘Hij zit nu een stuk komkommer te knagen.’ Terwijl ik dit intik, kijk ik strak naar de geluidsexhibitionist tegenover me. De man doet het erom, ik weet het zeker.
‘Kun je geen foto van hem maken, voor op de site van Hard Gras?’ schrijft Henk vrolijk terug. Ik lees dit bericht nogmaals. Dit twinkelende idee maakt mijn treinreis ineens een stuk aangenamer. Langzaam haal ik mijn grote nieuwe blackberry uit mijn jaszak. Omdat het nogal een opzichtig apparaat is om zomaar op iemand te richten, maak ik eerst een foto van het landschap. Terwijl ik dit doe, klinkt er een digitaal geluid van een spiegelreflexcamera, dat zelfs het geknars van de ambtenaar overstijgt. De man kijkt verbaasd op.
Zo achteloos mogelijk hou ik mijn telefoon vast, maar vlak voordat ik mijn moed bij elkaar schraap en wil afdrukken, roept de machinist om dat we Arnhem naderen. Snel stopt de ambtenaar het laatste restje groenvoer in zijn mond, voor een spetterende finale van zijn speekselconcert. Hij sluit zijn trommeltje en pakt zijn tas. In het voorbijgaan kijkt hij mij nog een keer uitdagend kauwend aan, de befaamde Arnhemse komkommertretteraar.
Martin Bril komt maandag 29 september terug op deze plek en zaterdag al in Volkskrant magazine