Le Bonheur de Chine

De Volkskrant, 8 augustus 2008

Als reservebril ben ik vrij om te schrijven wat ik wil, al hoef ik van de krant actualiteit niet te schuwen. Mocht volgende week Osama bin Laden eindelijk worden ontmaskerd als gemeentelijk welzijnswerker in de Utrechtse prachtwijk Kanaleneiland, dan vind de redactie het aardig als er ook in dit hoekje aan het wereldnieuws wordt gerefereerd. Welnu.

Voor wie het is ontgaan: vandaag beginnen in Peking de Olympische Spelen. Vanuit Frankrijk voel ik een morele plicht mijn steentje aan dit pronkzieke feestje van het dictatoriale Chinese martelaarsregime bij te dragen, maar eerlijk gezegd heb ik geen idee wat ik zou kunnen toevoegen aan de voorbeschouwingen over kanovaarders, dwergwerpers en berenhappers, of welke fascinerende demonstratiesporten er dit jaar nog meer zijn bijgekomen (957 medailles voor 302 onderdelen).

Nu heeft het oude Normandische havenstadje Fécamp een klein Chinatown, bestaande uit het Chinese restaurant Le Bonheur de Chine.

Wij komen al tientallen jaren in dit gebied, maar nog nooit is het er van gekomen bij dit eethuis binnen te gaan (onder het motto: ‘de chinees die de boer niet kent vreet hij niet’).

En dus bedachten we het om dáár vandaag de ceremonie in Peking luister bij te zetten met een feestelijk diner. We, dat zijn, naast mijn vrouw en ik, mijn oudste zoon (titelverdediger in het onderdeel ‘bestek op grond laten vallen’), mijn dochter (Európees recordhoudster ‘glazen omkieperen’) en onze jongste, die we onderling The Last Emperor noemen, vanwege zijn vermogen om overal alles en iedereen naar zijn hand te zetten.

Le Bonheur de Chine oogt als een Nederlandse Chinees. Er hangen Oosterse frutsels aan de muur, in een hoek zien we een grote visvijver en op de tafels liggen vaalroze lakens die je alleen bij Chinese restaurants ziet. We werden ontvangen door een serveerster, die ons placeerde, menukaarten neerlegde en zonder oogknipperen vroeg: ‘Wajje wielen joelie dlienken?

Wij verrukt natuurlijk, want ze sprak beter Nederlands dan welke Fransoos die we ooit zijn tegengekomen. We vroegen waar de vrouw deze woorden had geleerd, waarop ze een Lulu Wang-achtig verhaal begon af te steken over de geschiedenis van haar familie, tot na een minuut of vijf de naam Nijmegen viel. Och arme, van Hongkong, naar Nijmegen, naar Fécamp.

Inmiddels hadden mijn kinderen gezien dat er geen babi pangang, kroepoek of foe yong hai op de kaart stond. Ik probeerde uit te leggen dat in ieder land de Chinese keuken zich aanpast aan de lokale voorkeuren. Het bestellen was nogal een probleem, want mijn dochter lust niets waar ‘ei’, ‘ui’, ‘groen’, ‘rood’, ‘boter’, ‘margarine’ of ‘olijfolie’ in zit en mijn zoon doet er acht jaar over-voor-hij-een keuze-heeft-gemaakt. Voor-mijn dochter namen we een aangeklede riz cantonnais, mijn zoon kreeg coquille Saint-Jacques au saté sur plaque chauffante (op een hete plaat geserveerde sint-jakobsschelpen in satésaus) en wij namen een halve’ canard lagué Pekinois (de variant met peau en crêpes speciales).

Hierna begonnen de Spelen. Mijn oudste zoon won een gouden plak in het nummer ‘vingers branden aan de plaque chauffante’, mijn dochters perfect uitgevoerde oefening in de categorie ‘doperwten zoeken in de nasi’ was ook goed voor het hoogste eremetaal, en de heat van onze jongste in de tak ‘flirten met serveersters’, imponeerde niet alleen de Chinese vakjury, ook het omringde Franse publiek zette het op een vertederd zuchten.

Kostelijke zonde dat bij mijn onderdeel onze medailleregen haperde, doordat ik uitgerekend in het koningsnummer ‘eten met stokjes voor motorisch gestoorde Nederlanders’ zo jammerlijk faalde.

Martin Bril is 18 augustus terug in de krant. Tot die tijd verschijnen berichten en gedichten van hem op internet, zie vk.nl/bril