De Volkskrant, 4 juni 2011
Ik ken collega’s en vrienden die thuis enorme foto’s en zelfs schilderijen van zichzelf hebben hangen. Misschien is het mijn latente zelfhaat, maar waarom zou je in godsnaam naar grote afbeeldingen van jezelf willen kijken? Een paar jaar geleden werd ik in opdracht geportretteerd door een wereldberoemde fotograaf, die veel internationale sterren voor zijn lens heeft gehad. Na afloop van de opname vroeg de aimabele man vriendelijk of ik een afdrukje wilde.
Een week later werd ik benaderd door zijn vertegenwoordiger, die me een mooi aanbod mocht doen: voor vriendenprijs van 2.500 euro kon ik een speciale print van mijn portret krijgen. Vriendenprijs. Tweeënhalfduizend euro.
Wie betaalt er zoveel geld voor een afbeelding van zichzelf, vroeg ik. Heel veel mensen, begreep ik, want sommige mensen zagen het vooral als belegging. Beleggen in een foto van jezelf: hoe groot kan eigenwaan en egofetisj zijn?
Drie jaar geleden kreeg ik een verzoek van de Utrechtse beeldhouwer Jelle Geertsma of ik ’tien minuten van mijn tijd’ wilde lenen voor een beeldenproject. De hoofden van culturele stadsgenoten als Herman van Veen, Sylvia Kristel en Ingmar Heytze zouden model staan voor een in koud brons gegoten portrettenreeks. Geertsma’s mail was vriendelijk, vlijend en overtuigend. Ik zou me schofterig hebben gevoeld als ik hem die tien lullige minuten niet had geleend.
Op Hemelvaartsdagochtend belde de beeldhouwer bij me aan, met een grote doos in zijn armen. De door mij gemiste expositie van de beelden was alweer lang voorbij. Part of the deal was geweest dat ik een afgietsel van mijn borstbeeld zou ontvangen, maar het ding had – door mijn schuld – al die tijd op Geertsma’s atelier staan te verstoffen.
In het bijzijn van twee van mijn kinderen onthulde hij mijn gebronsde konterfeitsel, gegoten in composiet. Mijn nadenkende hoofd (‘LenPenseur d’Utrecht’) steunde op de gespreide vingers van mijn arm. Mijn jongste zoon riep: ‘Wauwww.’ Mijn dochter gilde: ‘Je bent het écht!’
Het beeld oogde als een kunstwerk dat wordt onthuld na iemands dood, ergens op een sokkel in een straat waar de overledene ooit woonde, zodat voorbijgangers zich kunnen afvragen wie dát ook alweer was.
Toen Geertsma onder applaus van mijn gezin weer was verdwenen, rees plotseling de vraag wat ik in hemelsnaam moest met een afgietsel van mijn kop. Ik ben te jong om een eigen borstbeeld in mijn huiskamer te zetten. Mijn vrouw wilde het ding per se niet in de tuin, mijn 4-jarige zoon zei resoluut dat hij het ook niet op zijn kamer wilde en mijn dochter lachte me hartelijk uit.
Op dat moment kwam mijn 13-jarige beginpuberende zoon uitgeslapen de kamer binnen. Hij was verrukt over het beeld en begon er net iets te hard tegenaan te slaan. ‘Aahh, mag ik hem hebben?’, vroeg hij. Het deed me deugd dat tenminste één iemand naar me wilde kijken.
Net kwam ik op de kamer van mijn zoon, waar mijn koudbronzen hoofd inmiddels op een kastje staat. Ik droeg een baseballpet, een zonnebril en verder was ik opgepimpt met een gouden ketting en ring.
‘Zo handig!’, riep mijn zoon vrolijk. ‘Nu raak ik mijn pet en bril nooit meer kwijt!’
Ik knikte. Niets zo goed voor een zelfbeeld als een 13-jarige zoon.