De Volkskrant, 4 juni 2009
In een gesprek viel de filmtitel Living in Oblivion, en ik hoorde mezelf zeggen dat dat een waanzinnig goede film is. ‘Wijs en humorvol, licht en toch zwaar’, zei ik, met het gezag van iemand die columns schrijft over cinema.
Na afloop van het gesprek vroeg ik me af wat ik me van de film eigenlijk kon herinneren, behalve dat ik er blijkbaar ooit zo van had genoten. Een roman als Rayuela van Julio Cortázar behoort tot de beste boeken die ik heb gelezen, al is me welbeschouwd geen personage, woord of scène bijgebleven. In vroeger tijden at ik eens bij de kok Cas Spijkers, een spectaculaire ervaring, hoewel de gerechten allemaal zijn weggezakt in mijn geheugen. Van veel geweldige boeken, films en maaltijden herinner ik me in feite alleen de geweldige herinnering. Het is de vraag of dit normaal is of dat ik mezelf kan beschouwen als een gevalletje neurologische degeneratie.
Krampachtig probeerde ik daarom op te diepen waar Living in Oblivion over ging. De Amerikaanse independent film, die halverwege de jaren negentig werd geschoten, is een satirische low budget productie over het maken van een low budget productie. Nu is het vaak bilspierknijpend als dichters besluiten te dichten over dichten, schilders schilderen over schilderen of filmers filmen over filmen, maar ik herinner me niet dat de makers van Living in Oblivion in deze eigenpijperige val waren getrapt. Integendeel.
Steve Buscemi speelde een regisseur die wanhopig leiding gaf aan een chaotische cameraploeg en een paar acteurs, van wie er een de status had van Brad Pitt. Er werd een spel gespeeld van daadwerkelijke scènes uit de film en de momenten voor en na de opnamen, en er was ook nog iets met een liefdesgeschiedenis. Althans, dat is me bijgebleven.
Zo herinnerd heeft Living in Oblivion veel weg van Robert Jan Westdijks recente speelfilm Het echte leven (2008), die vorig jaar het Nederlands Filmfestival opende. Ook die komedie gaat over een regisseur, een filmset en hoe ‘het echte liefdesleven’ de opnamen van de film komt binnengesijpeld.
Beide films moeten zijn geïnspireerd door het heftige meeslepende psychologische experiment genaamd ‘de filmset’. Als er iets is dat ik me van Living in Oblivion herinner, is het de sfeer rond het schieten van een film; de spanning, het wachten, de ruzies, de saamhorigheid.
Er was maar één manier om te toetsen of mijn gedachten over Living in Oblivion strookten met mijn bewering dat de productie waanzinnig goed is: hem nog een keer bekijken (met als risico dat hij zwaar tegenviel). Laat ik het zo zeggen: over een jaar of vijftien mag ik probleemloos beweren dat Living in Oblivion een lekkere, vette, zwart-vrolijke film is over het maken van films, al hoop ik dat ik me er tegen die tijd meer van zal herinneren.