Met Stanley van Basten door de wijk Oog in Al
Foto: (Marcel Israel) Stanley van Basten en Ronald Giphart op het Herderplein
Dit stuk stond in Hard Gras nummer 17, december 1998.
VOOR WIE in het onderwerp is geïnteresseerd: hoogbouw betekende in de jaren vijftig in Nederland vier woonlagen. De eerste hoogbouwwijk in Utrecht heette Oog in Al, en men was destijds erg onder de indruk van dit ‘Manhattan aan het Amsterdam-Rijnkanaal’. Toen de wijk werd gebouwd, zat de toenmalige Adviescommissie Beeldende Kunst erg met Oog in Al in de maag. Het centrale plein in de wijk, het Herderplein, was ontworpen door de architect A. Salvatore van de Dienst Openbare Werken, en de Utrechtse monumentaal kunstenaar Jan Boon had op dit plein een mozaïekvloer aangelegd bestaande uit ‘zwarte organische vormen op een wit fond’.
Maar het Herderplein diende ook te worden opgesierd met een kunstwerk, en dit gaf veel hoofdbrekens, want nimmer had men in Utrecht een beeld bij hoogbouw geplaatst. De vrees was dat om het even welk kunstwerk in het niet zou vallen bij zulke indrukwekkende woontorens. Daarnaast mocht het werk paradoxaal genoeg niet ‘concurreren’ met de omgeving, want dat zou de aandacht van de reusachtige architectuur kunnen afleiden. Aldus ging de Adviescommissie aan de slag met dummy’s en proefbeelden om het formaat van het kunstwerk te bepalen.
Uiteindelijk werd de opdracht verstrekt aan de Utrechtse kunstenaar Jan van Luijn, die al eerder voor de gemeente met zijn bijltje had gehakt. Speciaal voor het Herderplein smeedde hij een mooie naakte vrouw die opvallend wellustig op haar hurken zat en haar armen achter haar hoofd oprichtte, haar borsten fier vooruit. De vrouw was (hoe konden we anders denken) een symbool ‘voor het uit de polder herrijzen van een nieuwe stadswijk’, ofwel voor ‘de Vooruitgang’. Nu was het bronzen beeld maar liefst vier meter hoog en de angst dat het zou wegvallen tussen de wolkenkrabbers bleek ongegrond. Sterker nog, de naakte mevrouw regeert sindsdien vrijmoedig over het pleintje en het rustige kanaalwijkje met de mini-flatjes. En voor wie in het onderwerp is geïnteresseerd: ze was de muze van Marco van Basten. Marco van Basten heeft op het Herderplein leren voetballen.
Stanley van Basten heeft niet op het Herderplein leren voetballen. Stanley van Basten kon niet voetballen, althans lang niet zo goed als zijn zes jaar jongere broer Marco. Stanley, vernoemd naar Stanley Matthews, trapte vaak een bal mee op het Herderplein en ook was hij ‘net als iedere normale jongen’ lid van een voetbalvereniging, maar niets had hij van Marco’s genie. Hij kon de bal zijn wil niet opleggen, hij kon geen kernramp veroorzaken in de zestien, hij kende geen schijnbewegingen en ingewikkelde traptechnieken, voetbal interesseerde hem eigenlijk niets.
Inmiddels is hij veertig jaar, Stanley van Basten.
Live in mijn eigen gedicht van J.C. Bloem is het november en het regent. Een zaterdagmiddag, iets voor twaalven. Zo dadelijk ga ik Stanley ophalen bij het ouderlijk huis van de Van Bastens, twee straten van het Herderplein verwijderd, op de Johan Wagenaarkade. Ik sta te treuzelen voor de ingang. De flat maakt een beduidend minder hoge indruk dan hij in de jaren vijftig moet hebben gemaakt. Ik heb veel van deze net-naoorlogse wijken gezien, maar dit stukje Oog in Al is goed gepreserveerd. De verpaupering die elders toesloeg, is aan dit gedeelte van de stad voorbijgegaan. Nergens straatvuil, overal gelapte ramen, gewassen gordijnen, afgestofte kamerplanten.
Het ouderlijk huis van de Van Bastens ligt pal aan het Amsterdam-Rijnkanaal. Aan de overkant loopt de A2 achter een haag van bomen en struiken. Ondanks het lawaai van de regen kun je de auto’s over de snelweg horen razen. Nu ben ik van nature geen landschapschrijver en met moeite dwing ik me tot het maken van observaties: rechts aan de overkant domineren twee gigantische masten van de Utrechtse energiecentrale. Langs het kaarsrechte, Duits aandoende kanaal staan her en der groepen van ongeveer tien bomen. Bij de bomen staan bankjes. Op één van die bankjes voor het huis van de oude Van Basten is een verweerde plaquette bevestigd met de bijna niet meer leesbare tekst: O g in l, je de bou e . Inderdaad, nu ik beter kijk zie ik dat dit het befaamde jeu de beules-veldje van Oog in Al moet zijn. Zouden Marco en Stanley hier hebben gejeudebouled? En was Marco daar dan ook veel en veel beter in?
Precies om drie over twaalf bel ik aan. Ik had van de broer van Marco van Basten een oudere Marco van Basten verwacht, maar Stanley lijkt nauwelijks op hem. Hij is een stuk kleiner, en waar Marco (op televisie althans) een enigszins zelfgenoegzaam en licht arrogant voorkomen heeft, is Stanley minzaam, warm en openhartig. Hij begint het gesprek met een vriendelijke verontschuldiging dat hij ieder moment kan worden weggepiept.
Vorige week zat hij nog in Jemen en morgen moest hij eigenlijk voor een paar weken naar Aboe Dhabi, maar dat werd gisteren op het nippertje afgeblazen. Vanochtend hoorde hij dat hij eventueel toch naar Aboe Dhabi moet en nu zit hij te wachten op een verlossend telefoontje. Hij stelt voor om maar snel de wijk in te gaan voor onze zoektocht naar herinneringen, mooie momenten en anekdotes. Wandelen met Stanley van Basten langs de plekken waar Marco en hij samen hebben gespeeld… Wie zou dit, in stilte, niet somber stemmen?
Ik heb een lange lijst vragen voor Stanley (liepen jullie samen naar school? Vochten jullie? Hadden jullie bendes? Verdedigden jullie elkaar? Tot welke leeftijd was jij beter? Heb je hem dingen geleerd? Heeft hij jou dingen geleerd? Wat deed je toen Marco de EK-finale besliste?), maar eigenlijk wil ik in essentie maar één ding weten: dezelfde moeder, dezelfde vader, hetzelfde genetische erfmateriaal, de een ’s lands beste voetballer na J.C. en de ander niet. Heeft – vrij naar een gedicht van Henk Spaan – Stanley van Basten het in het duister van de nacht vaak vervloekt om Marco’s broer te zijn?
Jean de la Fontaine (1621-1695) was een Franse dichter die door bijna niemand in Utrecht meer wordt gekend, behalve misschien door de inwoners van de La Fontainestraat. Het was door dit straatje dat Stanley en Marco dagelijks naar het centrum van Oog in Al liepen, het Herderplein.
En voor wie erin is geïnteresseerd: Oog in Al is vernoemd naar de gefortuneerde Utrechter Everard Meijster, die in een ver verleden en ver buiten de stad een groot landhuis liet neerzetten. Zo ver als zijn oog kon zien behoorde tot zijn bezit, en daarmee had hij een naam voor zijn luxueuze verblijf: Oog in Al. De titel is natuurlijk gefundenes Fressen voor iemand die schrijft over Marco van Basten, want de naam doet denken aan de roem die Marco had in de hoogtijdagen van zijn carrière. Zo ver als zijn ogen konden zien: Marco kon al, had al, lukte al, won al.
Het al begon hier op het Herderplein, waar Marco de vedette was, de beste. Dit plein is wat Marco noemt ‘het heilige der heilige’. Hier was het eind jaren zeventig ‘altijd feest’. Stanley benadrukt: echt iedere avond. Een grote groep vaste buurtbewoners voetbalde hier iedere avond, en toen al liep Marco iedereen voorbij. Stanley herinnert zich hoe Marco weigerde om de bal te halen, als hij deze net over Jan Boons mozaïekvloer met de zwarte organische vormen op het witte fond in het provisorische doel had gepegeld. Marco’s strikte weigering de bal te halen werd door iedereen geaccepteerd. Stanley was inderdaad zes jaar ouder, maar noch hij, noch een oom die woonde aan het Herderplein, noch wie dan ook kon het van Marco winnen. Marco was oog in al.
Om op de etymologie van de naamgeving door te gaan: het Herderplein is vernoemd naar de inmiddels zo goed als vergeten Duitse predikant en letterkundige Johann Gottfried Herder (1744-1803), de belangrijkste voorloper van de Sturm und Drang-periode, zeg maar het groepje dichters en kunstenaars dat, onder aanvoering van Goethe, kunst zag als een ultieme zoektocht naar ‘Het Genie’. Dat op het Herderplein Marco leerde voetballen is uiteraard ook gefundenes Fressen voor iemand die schrijft over Marco van Basten. Ik wil echter niet schrijven over Marco van Basten, ik wil schrijven over zijn broer.
Vijf jaar heeft Stanley van Basten gevoetbald bij U.V.V., maar hij blonk niet uit. Terwijl zijn vader (een illustere oud-voetballer van D.O.S.) bijna al zijn tijd en aandacht besteedde aan de begeleiding van Stanleys Wonderbroer, probeerde Stanley uit te vinden in welke sport hij wel zou kunnen excelleren. Hij waterpolode, maar hij blonk niet uit. Hij hockeyde, maar hij blonk niet uit. Hij atletiekte, en hoewel hij erg goed was, blonk hij toch niet uit.
Stanleys vader vond het leuker om Marco te zien voetballen, dan om Stanley te volgen. Het zat er bij Marco al vroeg in dat hij topsporter zou worden en Stanley had daar simpelweg de capaciteiten niet voor. Natuurlijk deed dit Stanley pijn, maar toch kon hij goed begrijpen dat zijn vader vaker met Marco bezig was dan met hem. Stanley was eigenlijk meer ‘het lachertje’, zoals hij het zelf noemt (waarbij hij voorbijgaat aan het feit dat negenennegentig procent van de Nederlandse voetballertjes op de keper beschouwd een lachertje was, ikzelf voorop).
Desalniettemin voelde Stanley zich erg trots op zijn broertje, die nog maar zo groot was toen hij al een stevig zakcentje verdiende met voetballen. Hij legt uit: “Ik was er blij om dat Marco zo goed was, en als ik kon ging ik naar zijn wedstrijden kijken, maar ik was op een leeftijd dat je meer met jezelf bezig bent dan met anderen. Marco en ik hebben er nooit haat en nijd over gehad dat hij alle aandacht kreeg van onze omgeving. Hoewel we elkaar natuurlijk toch ontgroeiden…”
Want halverwege zijn puberteit ontdekte Stanley, na tientallen andere hobby’s, de techniek. Eenmaal op de lts raakte hij hevig geïnteresseerd in motoren, niet om op te rijden, maar om aan te sleutelen. Techniek werd de sport waarin Stanley ging uitblinken.
In de Calderonstraat (vernoemd naar Pedro Calderon de la Barca, zou iemand hier in deze straat de zeventiende-eeuwse toneeldichter annex katholieke draaikont godbetert hebben gelezen?) vertelt Stanley van de grootste wending in zijn leven. Het verval en de grootsteedse verpaupering beginnen hier overigens langzamerhand zichtbaar te worden: het straatvuil neemt toe, er staan graffiti op de muren en sommige balkons zijn afgeladen met troep.
Nederland was te klein voor Stanley. Al op jonge leeftijd had hij besloten dat hij weg wilde, dat hij veel van de wereld wilde zien. In de tijd dat Marco als zestienjarige bij Ajax voetbalde en door velen werd gescout als een toekomstig megatalent, ging Stanley naar een voorlichtingsavond van een technisch bedrijf in Canada. Plotseling kwam zijn leven in een stroomversnelling. Binnen drie weken was alles geregeld: er werd hem een baan aangeboden in de buurt van Alberta (Saskatchwan, voor wie erin geïnteresseerd is), Stanley trouwde (omdat zijn vriendin anders niet permanent in Canada mocht verblijven) en zes dagen na zijn huwelijk emigreerde hij. Van de ene maand op de andere.
En dat deed achteraf gezien heel, heel zeer. Er werd een enorm afscheidsfeest georganiseerd, en in een vloek en een zucht zaten Stanley en zijn vrouw helemaal alleen in een ijskoud Canada. Stanley stelt zich in gedachten nog zijn moeder voor op Schiphol. Het lijkt een scène uit een film: Stanleys moeder wilde de laatste dag niet aanwezig zijn omdat ze wist dat het afscheid haar te zwaar zou vallen. Toch is ze stiekem naar de luchthaven gekomen om haar jongen nog te zien. Stanley zag haar niet. Het tragische was, dat hij haar nooit meer zou zien zoals ze toen was. Tijdens zijn afwezigheid werd ze getroffen door een herseninfarct, waarvan ze niet meer herstelde.
Aan de Cervanteslaan (spreek uit: Cerbanteslaan) ligt het veldje waar Marco en Stanley en de jongens uit de buurt altijd voetbalden als ze even genoeg hadden van het Herderplein. In de regen ziet het lapje grond er troosteloos uit. Teken des tijds: het voetbalveld is inmiddels vervangen door een afgebladderd basketbalpleintje. Ook de aanpalende Spinozaschool is afgebroken. Marco had hier in de straat een vriendje wonen, die in Stanleys herinnering Ricky Teslamutta heette. Evenzeer een erg aardige voetballer. Er was nog een ander vriendje dat een leuk balletje kon trappen, Jopie, maar Jopie heeft het niet overleefd. Jopie is verdronken bij de brug een stukje verderop. Marco en Jopie stonden samen bij een ijsvlakte te kijken. Marco zei tegen Jopie: “Je kunt dat ijs niet op.” Maar het jochie ging toch. Marco zei nog: “Doe dan in ieder geval een touw om je middel.” Maar het jochie zei dat-ie dat touw wel vast zou houden. Eenmaal op het ijs zakte Jopie er prompt doorheen en liet hij van schrik het touw los. Marco is hulp gaan halen, maar het was te laat. Stanley legt uit: “Het joch was al dood.”
Het is een vreemde overgang, maar via dit verhaal komen we op ijshockey, Stanleys favoriete sport in Canada. In tegenstelling tot Marco’s moeder was Marco zelf veel nuchterder over Stanleys emigratie. Marco’s houding was altijd: het is niet anders.
Stanley voelde zich aanvankelijk erg goed dat hij de stap naar Saskatchwan had gewaagd, al miste hij Nederland erg. Tijd om veel heimwee te hebben had hij echter niet, want als buitendienstmonteur moest hij zich volkomen uit de naad werken.
Toen hij zijn baan had verruild voor een bestaan als freelancer, heeft hij echte armoede gekend. Terwijl Marco met Ajax vele successen behaalde, zat Stanley aan de grond. Hij verhuurde zich aan boeren om hun machinerie te repareren, maar het klimaat werkte tegen. Rond Saskatchwan was het zeven maanden achtereen verlammend winter en slechts vijf maanden kon er op het land worden gewerkt. In die vijf maanden was Stanley de beste vriend van de boeren in de omgeving, maar in de winter kenden ze hem plotseling niet meer. De armoe was in die maanden schrijnend.
Ondertussen maakte Stanley op het persoonlijke vlak erg veel mee. Het goede nieuws was dat hij vader werd van drie mooie dochters en dat hij en passant een Canadees mts-diploma haalde, maar de tegenslag was dat de thuishaven in Nederland werd geteisterd door ziekte en dood.
De enorme explosie in de carrière van Marco ging derhalve geheel aan Stanley voorbij: hij had te veel sores aan zijn hoofd. Stanley had er geen flauw benul van dat Marco uitgroeide tot een van de bekendste Nederlanders in binnen- en buitenland. Een hartverscheurend voorbeeld. Stanley werd op een gegeven moment vanuit Nederland gebeld met de mededeling: “We zijn Europees kampioen geworden.” Stanley wist niet eens dat er een EK gehouden werd, laat staan de glansrol die Marco daarin speelde. Later, veel later, heeft hij de wedstrijden van het Nederlands elftal op band gezien, ook het weergaloze doelpunt van Marco in de finale tegen de Russen. Hij had alles gemist.
“En dat deed zeer,” vertelt Stanley. “Heel zeer. En het doet nog steeds pijn.”
Terwijl het heel J.C. Bloemiaans steeds harder begint te regenen en het steeds novemberder wordt, zijn we aangekomen bij de hoek van de Cervanteslaan en de Johan Wagenaarkade. Op dit punt lag vroeger, nog voor de verbreding, een zandstrandje in het kanaal. Marco en Stanley zwommen hier vaak. Ze maakten er een sport van om naar passerende schepen toe te zwemmen, dat soort dingen.
Voor kinderen is Nederland een geweldig land, zegt Stanley. In tegenstelling tot Canada. Vooral aan de kou in dat land kon zijn gezin niet wennen. ’s Ochtends vroor het veertig à vijftig graden. Stanleys kinderen van de witte vlakte woonden honderd meter van hun school, maar toch moesten ze met de bus worden opgehaald om niet te bevriezen. Inmiddels had Stanley eindelijk zijn stek gevonden door zich te verbinden aan een vast bedrijf. Zijn financiële situatie verbeterde drastisch, maar zijn kinderen begonnen oma & opa te missen. En oom Marco natuurlijk (Stanleys dochters vonden voetbal prachtig; ze wisten dat ze in Europa een beroemde oom hadden, maar eigenlijk realiseerden ze zich dat niet). In 1990, negen jaar na het begin van het avontuur, besloten Stanley en zijn vrouw dat het mooi geweest was. De Sturm und Drang was voorbij. Ze gingen terug naar huis.
Achteraf gezien moet Stanley bekennen dat er tijdens zijn afwezigheid zoveel is gebeurd en dat hij zoveel heeft gemist, dat hij nu niet meer weet of het goed is geweest dat ze naar Canada zijn vertrokken. Hij en zijn vrouw zijn er door gelouterd en ze hebben er erg veel van geleerd. In zijn vakgebied is Stanley in Saskatchwan door het keiharde bikkelen meer geschoold dan in Utrecht had gekund.
Eenmaal terug in Nederland leerde Stanley zijn broer opnieuw kennen. Marco was niet meer zijn kleine broertje, maar een volwassen broer. Ook door zijn succes keek het gezin natuurlijk anders tegen hem aan dan in de Herderplein-jaren, al beschouwde iedereen hem als een ‘normale’ oom of broer. Goed, als Marco er een keer bij was op een familietreffen dan gaf dat een extra tintje, maar niet meer dan dat (nuchtere mensen, de Van Bastentjes).
Stanley heeft veel van zijn Canadese afwezigheid proberen goed te maken en ging na terugkomst verscheidene malen naar Milaan om Marco te zien voetballen. Dat waren mooie weekeinden.
Raar te beseffen dat een jongetje dat in zijn jeugd rondliep in de Jakob Grimmstraat, de Dickenslaan, de Rabelaisstraat en het Victor Hugoplantsoen later het San Siro in vervoering zou brengen.
Ik vraag of Stanley nog iets heeft met de straten waar we doorheen lopen en hij antwoordt onmiddellijk dat hij in Canada zo naar deze buurt verlangde. Alle herinneringen, alle vrienden en vriendinnen. Van die laatste twee groepen zijn echter weinig over. Soms wordt Stanley nog wel eens herkend als ‘de broer van’, maar dat was hij in deze wijk altijd al. Ook de buurt bestaat uit vrij nuchtere mensen, die zich nooit gek hebben laten maken door Marco’s topjaren (nuchtere mensen, de Oog in Alletjes).
Hoewel het nog steeds harder begint te regenen, durf ik eindelijk mijn hamvraag te stellen: hoe is het om ‘de broer van’ te zijn? Stanley neemt de tijd en denkt na. Weloverwogen vertelt hij dat er inderdaad een erg vervelende kant aan zit.
“Als ik ergens kom,” zegt hij, “en ik noem mijn naam, dan is de eerste reactie onmiddellijk: hééé, familie van? Als ik vervolgens ja zeg, dan wordt het wel eens pijnlijk, want op dat moment kan ik niets meer goed doen en is het alleen nog maar Marco dit en Marco dat. Marco’s naam is genoeg om te zorgen dat mensen alle interesse in mij verliezen. Ik moet toegeven dat ik dat niet erg waardeer. Mensen kunnen soms ook erg hard zijn. Zo heb ik een eigen huis, maar als ik dat vertel wordt er meteen gezegd: ja logisch, jij hebt een rijke broer. Of als ik een nieuwe auto heb gekocht, roepen ze: ja, makkelijk. Maar die auto en dat huis heb ik helemaal zelf gekocht. Het steekt dat je niets meer zelf kunt bereiken zonder dat ze zeggen: daar heeft Marco voor gezorgd.”
Stanley heeft het hier met Marco nog nooit over gehad, maar hij vermoedt dat die het wel zal weten. Natuurlijk, Marco betaalt ook een grote tol van de roem, maar hij is zeker niet de enige.
Gelukkig kleven er ook voordelen aan ‘de broer van’ te zijn. Tijdens Marco’s hoogtijdagen werd Stanley overal met grandeur ontvangen. In het buitenland bijvoorbeeld was het hebben van een broer als Marco erg handig. In welk land of landje je ook bent, overal kent men de naam Van Basten. Zit hij bijvoorbeeld in Jemen, dan roepen ze meteen Marco! Marco! Stanley heeft het een keer in Italië meegemaakt dat er spullen vaststonden bij de douane. Die mannen zouden tot twee uur ’s middags werken en dan was het weekend voor hen aangebroken. Stanley kon die apparatuur niet meekrijgen, tot ze erachter kwamen dat hij ‘de broer van’ was. Plotseling was alles ander. Als Stanley een gesigneerde poster van Marco voor de mannen meenam, bleven de douaniers de hele middag zitten.
Die Italianen zijn sowieso niet heel erg nuchter, weet hij. Als hij Marco in Italië bezocht, gebeurde het vaak genoeg dat hij, net als Marco, voor de fans ook zijn handtekening moest zetten.
Als Stanley dit heeft verteld, checkt hij of zijn mobiele telefoon wel aanstaat, want hij kan nog steeds worden opgeroepen voor Aboe Dhabi. Aan zijn verblijf in Canada heeft hij bij een Amerikaans bedrijf een betrekking als service engineer marine overgehouden. Dit betekent dat hij overal op de wereld ingewikkelde installaties in bedrijf moet stellen. Godzijdank kan hij nog steeds erg vaak op reis, ongeveer tachtig dagen per jaar, maar het is veel beter om in Nederland een thuisbasis te hebben.
“Ik denk dat Marco en ik qua karakter een heel eind gelijk zijn,” licht hij toe. “Ik was weg uit Utrecht en ik miste de stad erg. Marco zat in dezelfde fase. Die heeft Nederland ook verlaten.”
Terwijl we schuilen onder een boom bij de Catharina van Renneslaan (wie was Catharina van Rennes? In de jaren vijftig ongetwijfeld nog een onmeetbaar grote kunstenares, componiste of schrijfster, maar thans in mijn naslagwerken verdwenen) vertelt Stanley over de overeenkomst en het onderscheid tussen zijn karakter en dat van zijn broer. Beiden zijn heel nuchter, al is een verschil dat Marco nooit tegen iemand heeft opgekeken, aldus Stanley. Marco vindt iedereen heel gewoon. Stanley daarentegen kijkt wel degelijk tegen mensen op, collega’s uit zijn vakgebied bijvoorbeeld. Hij vertelt: “En wat ik ook een leuke eigenschap aan Marco vind, is dat hij, als hij iets krijgt of als er iets staat te gebeuren, extreem rustig blijft. Wanneer ik bijvoorbeeld een nieuwe auto koop, wil ik die bij wijze van spreken morgen al hebben. Maar Marco zegt in zo’n geval: nou ja, dat komt wel. Hij kon een cadeautje krijgen en het onuitgepakt naast zich neerleggen. Ik heb een dochter die precies zo is.”
Wanneer Stanley uitlegt dat de band tussen Marco en hem met de jaren steeds inniger wordt, dat ze steeds vaker uit eten gaan (waarbij Marco er uitdrukkelijk op staat te betalen) en dat het hectische van de Milan-dagen gelukkig begint te verdwijnen, begint het zo hard te regenen dat we bijna worden weggespoeld (het lijkt goddomme Limburg wel).
Vijf minuten later zitten we in de ouderlijke huiskamer van de Van Bastens te schuilen. Stanley vraagt zijn vader om toestemming ‘de kamer van Marco’ te betreden, en dit voorrecht wordt ons verleend. We dalen een trap af, waarna Stanley me voorgaat in het Heiligdom der Heiligdommen. De moeder aller Marco-verzamelingen. De parafernalia. De trots. De boekhouding. De fetisjen. Het museum. Het levenswerk. Marco’s oog in al.
Marco’s vader heeft hier alles (posters, vaantjes, voetbalshirts, plakboeken, mokken, video’s, vlaggen, speldjes, beeldjes, plaatjes, foto’s, de complete Hard Gras, álles, je kunt het zo gek niet bedenken) bijeengebracht wat er door de jaren heen te vinden was van, over en door Marco van Basten.
“Raak maar niets aan hoor,” zegt Stanley, terwijl ik echt alleen nog maar heb gekeken. “Ook mijn dochters mogen nergens aanzitten, als ze er al een kijkje mogen nemen.”
Zwijgend en van mijn kant ademloos bekijken we de Marcoiaanse collectie.
Dat het zo ontzettend jammer is dat het op z’n achtentwintigste afgelopen was. “Ik denk dat hij nog groter had kunnen worden dan Johan Cruijff,” zegt Stanley met broedertrots.
Ik vraag wat Marco van deze verzameling Marcoiana vindt, maar eigenlijk kan ik het antwoord al raden: Marco is er nuchter onder. Hij vindt het leuk dat zijn vader dit allemaal bijhoudt, vooral omdat hij niet zou weten wat hij er anders mee gedaan zou hebben. Stanley vermoedt dat Marco deze spullen in dozen op zolder had gezet, als zijn vader deze praalkamer niet had ingericht.
En Stanley? Wat vindt Stanley van dit mausoleum voor de loopbaan van zijn broer? Eerlijk gezegd laat het hem koud. Al is het leuk voor wie erin geïnteresseerd is, zegt hij.
Hard Gras 17
Sub titel: De bal hield van Marco
Maand/Jaar: December 1998
ISBN: 9020456903
Uitgever: L.J. Veen
Druk: 1ste
Redactie:
Vormgeving: Betty’s Art Work
Afmetingen: 23 x 16,5 x 1 cm
Type: Paperback
Pagina’s: 112
Pagina’s Ronald Giphart: 67 – 78
Type: Paperback
Inhoud:
Ronald Giphart: Burgemeester van literair Utrecht. De Van Basten van Utrechts proza eigenlijk. Naar een Vanenburg, Van der Linden, Wouters, Godee of Robbie de Wit wordt gezocht. Tot nu toe blijft het behelpen met types Van Loen, Van Maurik, Temming en Du Chatinier.