Algemeen Dagblad, 22 december 2005
Berichtje dat gisteren mijn dag nog donkerder kleurde. Mijn oude buurjongen Hans mailde me. Acht jaar lang zijn we buren en beste vriendjes geweest, in een tijd dat je buurjongen automatisch je beste vriend was, een tijd dat het leven uitsluitend bestond uit voetballen op het plein, cowboy spelen, boomhutbouwen, vissen, knikkeren en elkaar aftikken bij de buut. We waren jong in de jaren zeventig, we woonden in een nieuwbouwwijk van een middelgrote groeigemeente: een veiliger koestering heeft de menselijke beschaving in zestigduizend jaar niet gekend.
Als er één generatie onbezorgd is opgegroeid, zijn wij het: de jochies van Biosphere Sterrenburg in Dordrecht, sector Gemmahof. Met een derde buurjongen, Mare, hadden Hans en ik een roversclub: de Slingeraars, door mijn vader consequent uitgesproken als slinger-aars. In naam waren we een criminele jeugdorganisatie geënt op het gedachtegoed van de televisieheld Thierry, maar in onze regIementen (die we ook echt hadden uitgeschreven) stond dat een van onze belangrijkste taken was ‘het helpen oversteken van oude mensen’. Kom daar nog eens om, behulpzame rovers. Hans mailde me dat Mare na een slopende ziekte is overleden. Dat liet me achteroverzakken in mijn stoel. Ligt het aan mij, of zijn er de laatste tijd steeds meer mensen ziek? Er gaat geen dag voorbij of we krijgen de vreselijkste tijdingen. Met de dood van Mare zijn mijn jaren zeventig definitief voorbij.