Mijn vader

FNV Magazine, #3 2016

Ik stam uit een progressief vakbondsgezin – en zo erg was dat helemaal niet. Er zijn in de geschiedenis slechtere tijden geweest om op te groeien dan de jaren zeventig in Nederland. Voor mij was het een onlosmakelijke drievuldigheid: mijn moeder was ‘van de Partij’, mijn vader ‘van de Bond’ en met z’n allen waren we ‘van de omroep van het vrije woord’ (hallo hier Hilversum). Op 1 mei gingen we trouw naar de viering van de Dag van de Arbeid, waar mijn ouders alle strijdliederen van de Stem des Volks lustig meezongen (en niet eens ironisch, zoals ik later in mijn studententijd zou doen).

Nu, achteraf, kan ik niet meer navoelen hoe belangrijk sommige maatschappelijke ontwikkelingen in die jaren moeten zijn geweest. Zo kan ik me nog herinneren dat het NVV en het NKV opgingen in de FNV. Destijds, in 1976, maakte dat op mij – als tienjarige – diepe indruk, wat natuurlijk moet zijn geweest omdat dit in ons gezin een veelbesproken gebeurtenis was. ‘Wij van de socialisten’ gingen na jaren soebatten samenwerken met ‘hun van de katholieken’. Ik kan me de bijna verongelijkte argwaan van mijn vader nog voor de geest halen.

Hoe de tijden zijn veranderd. Speciaal voor deze column vroeg ik mijn kinderen naar wat zij van ‘de vakbond’ weten. Mijn jongste zoon is inmiddels tien jaar, maar hij wist niet waar ik het over had en ook het begrip ‘socialisme’ zei hem niets. Zijn oudere broer van achttien had meer politiek benul, al kon hij als eerstejaarsstudent politicologie toch ook niet vertellen waar vakbonden precies voor staan. ‘Hebben die niet te maken met de Franse Revolutie?’

Hun opa zou zich omdraaien in zijn urn. Ter nagedachtenis aan mijn vader heb ik vervolgens, voor mijn kinderen, uit volle borst gezongen en niet eens ironisch deze keer. ‘Op socialisten, sluit de rijen, het rode vaandel volgen wij. Het geldt den arbeid te bevrijden, verlossing uit de slavernij!’ Ik geloof niet dat het indruk maakte.