Misantroop

De Volkskrant, 7 augustus 2008

Jos Stelling heeft een film gemaakt over een man die in een luchthaven zit te wachten. Er gebeurt niets, behalve dat die kerel een beetje om zich heen staart. Ik zit hier in mijn eigen Jos Stelling. Mijn auto staat geparkeerd op het enorme terrein van een Franse supermarkt. Het is kwart over vijf, oftewel topdrukte. Mijn gezin heeft zich in de massa gestort, ik ben bij onze slapende baby gebleven. Monter registreer ik omstanders. Daar worstelt een vrouw met een winkelwagentje. Daar jengelt een kind. Daar lopen twee… twee… mensen denk ik dat het zijn. Ik kan schrikbarend lang nutteloos om me heen kijken naar niks. Pascal (1623-1662) schreef ooit: ‘Niets is zo onverdraaglijk voor de mens als om volledig in rust te zijn, zonder hartstochten, zonder dingen te doen, zonder vermaak, zonder iets om handen. Dan voelt hij zijn nietigheid, zijn ontoereikendheid, zijn afhankelijkheid, zijn machteloosheid, zijn leegte.’

Deze zin ken ik niet uit mijn hoofd, maar haal ik uit Het rusteloze graf van de misantroop Palinurus (pseudoniem van de Engelse criticus Cyril Connolly), dat ik bij me heb gestoken om iets te lezen als mijn kinderen straks nog gaan zwemmen. Ik ben niet avontuurlijk genoeg om ieder jaar naar een ander inteeltgebied op vakantie te gaan, en ook herlees ik al vijfentwintig jaar bijna iedere zomer Palinurus (zijn aantekeningen uit 1944 werden in 1982 vertaald door Geerten Meijsing). Mijn exemplaar is bezoedeld met kruisjes, notities en vlekken.

Van Kooten & De Bie schreven in een Bescheurkalender hoe je als ‘kicks voor niks’ voorbijgangers op de muziek van je autoradio kunt laten lopen. Ik ontwikkel ter plekke de kick om passanten te laten bewegen onder een voice-over van Palinurus.

Daar parkeert een norse man die er niet uitziet alsof hij is gepromoveerd op de leer van de immanente finaliteit. Ik kijk in Palinurus en heb direct een passend citaat paraat. ‘Geen meningen, geen ideeën, geen werkelijke kennis van iets, geen idealen, geen inspiratie; een vet, lui, klaaglijk, hebzuchtig, impotent lijk.’

Het opvallende aan Franse parkeerplaatsen is dat de strepen vaak te dicht bij elkaar staan. Sommige automobilisten trekken zich sowieso niets van deze strepen aan, anderen doen autistisch hun best precies binnen een vak te parkeren. Ik zie een man met een petje zijn Toyota verbeten acht keer heen en weer steken. PaIinurus: ‘Altijd moe, altijd verveeld, altijd beledigd, altijd vol haat.’

Er schuifelt een middelbare vrouw met een bijna lege kar naar haar Mini Cooper. ‘Ne cherchez plus mon coeur, les bêtes l’ont mangé’, schrijft Palinurus (zoek niet meer naar mijn hart, de beesten hebben het opgegeten).

Dit Normandische gebied wordt bevolkt door veel somber ogende lieden. Daar een man met een te vaak gewassen overhemd. ‘Il n’y a qu’un malheur, celui d’être né’ (er is slechts één ongeluk, dat van geboren te zijn).

Palinurus citeert regelmatig andere afortsten. Er komt een echtpaar aangereden dat radioactief ongelukkig lijkt. Voor de vrouw blader ik naar een citaat van Palinurus’ geliefde Chamfort: ‘De liefde, zoals die in de samenleving bestaat, is slechts de uitwisseling van twee fantasieën en het contact van twee huiden.’

En ook de man wandelt uit mijn zicht met een wijsheid van Chamfort: ‘Je moet iedere ochtend een pad doorslikken, opdat je er zeker van bent niet iets nog walgelijkers tegen te komen voor de dag ten einde is.’

Vlak voordat mijn gezin terugkeert, lees ik nog een PaIinurus voor mezelf: ‘Iedereen die niet op zijn veertigste een misantroop is, heeft nooit van mensen gehouden.’

Martin Bril is 18 augustus terug in de krant. Tot die tijd verschijnen berichten en gedichten van hem op internet, zie vk.nl/bril.