Moordkunst

Utrechts Nieuwsblad, 7 juni 1994

Zoals iedereen individuele meningen over kunst heeft, zo kunnen kunstopvattingen ook van volk tot volk verschillen. Wij in Nederland vinden het heel kunstzinnig als we in het theater collectief in slaap worden gewiegd (bijvoorbeeld tijdens het Festival a/d Werf); Spanjaarden daarentegen noemen stierenvechten weer rustig kunst.

Letterlijk: Spaanse kranten recenseren de stierengevechten op de kunstpagina, geloof het of niet.

Twee weken geleden was ik in Andalusië voor een werkvakantie.

Een Nederlandse zakenvrouw troonde mijn vriendinnetje en mij mee naar een stierengevecht in de arena van Chiclana. Mijn grootste angst was vooraf dat ik het eigenlijk ontzettend leuk zou vinden.

En zo bevonden we ons, na een wurmtocht door het publiek en een beetje daas omdat we het nog niet helemaal konden geloven, in een stierenvecht-arena tussen louter bloeddorstige macho’s, macha’s en machito’s. Ik ben zo iemand die al flauwvalt als in café Flater de ene dronkelap de andere boos aankijkt, laat staan wanneer er een keer echt bloed vloeit.

“Als het eng wordt, kijk je gewoon even naar de haartjes op je benen”, zei de zakenvrouw monter.

En dachten wij dat paardemenners, surfinstructeuren en skileraren stoere jongens waren, nou, dat zijn dus echt homofielen vergeleken bij toreodoren. Zelden heb ik zo’n collectief orgasme gehoord als bij de opkomst van de drie stierenvechters in de arena van Chiclana. Als mensgeworden penissen namen ze het bulderende applaus van het publiek in ontvangst.

Toen hoorden we eindelijk gebeuk van hoorns tegen de arenapoort, waarop iedereen begon te joelen, iedereen schreeuwde, en het gevecht begon.

Hoe verloopt een stierengevecht? Verrassend simpel eigenlijk, als je erover nadenkt. Een stier komt de ring inrennen en wordt doodgestoken terwijl de toeschouwers olé roepen. Vervolgens begint men met witte zakdoeken te zwaaien en werpt de toreodoor de oren en de staart van de stier in het publiek.

Het artistieke genie loopt ter afsluiting een zelfverheerlijkend rondje door de arena, om baby’s te kussen, meisjes te ontmaagden en cadeautjes in ontvangst te nemen.

Daarna komt een nieuwe stier de arena binnen en speelt alles zich precies hetzelfde nog een keer af.

De lievelingstoreodoor van het Chiclanaanse publiek was onbetwist Jesulin de Ubrique (Kleine Jezus van Ubrique). Hij nam de meeste risico’s en wist zijn stieren zo te hypnotiseren dat hij hen uiterst menselijk over hun kop aaide, voor hij hen vermoordde. Zijn balletpasjes (want alle bewegingen van de toreodoren hebben vaste namen en worden derhalve officieel als ballet aangeduid) waren het meest verfijnd, al vond de Spaanse televisie dat zijn benenwerk leek op een drillerige tortilla.

De vrouwen trokken zich van deze kritiek op Kleine Jezus niets aan. Er werden damesschoenen in de arena gegooid, en toen hij zijn muts te leen gaf aan een meisje, brulde zij een geluid door het stadion alsof ze klaarkwam (mocht Jesulin namelijk overlijden, dan zou het meisje die muts voor altijd hebben moeten blijven koesteren).

Het is overigens verrassend hoe vlug je als mens blasé wordt. Het doden van de eerste stier bekeken we met walging en afschuw. Zelfs de zakenvrouw inspecteerde voortdurend of haar ladyshave goed had gewerkt. Toen de stier op de grond lag na te hijgen en door een vies mannetje (dat we eigenlijk behoorlijk op Cees Nooteboom vonden lijken) met een dolk in zijn nek werd gestoken, voelde ik mezelf wit wegtrekken. Daar schaam ik me dus niet voor. Bij de tweede stier durfden we al wat beter te kijken naar de capriolen van de toreodoor en zijn assistenten. Bij de volgende stier wisten we zo langzamerhand precies welk hulpje nu weer een speer in de stier ging drukken, en toen het zoveelste beest werd weggesleept, zei mijn vriendinnetje gapend: “Ehm, heb ik een afslachting gemist?”. (Een grapje, omdat we met onze huurauto toerend over de Zuidspaanse wegen al honderden afslagen waren voorbijgereden.)

Na zes stieren viel de schemering in. Het gevecht was voorbij, en iedereen verliet het stadion. Alle toeschouwers waren enorm opgewonden en blaakten van geilheid. Ook wij zeiden uitgelaten tegen elkaar: “Nou, dat wordt neuken”, hoewel we zoiets natuurlijk uitsluitend riepen omdat we blij waren dat we niet flauw waren gevallen, maar ook omdat de vreselijke angst dat we deze bloedvergieten stiekem leuk zouden vinden, godzijdank ongegrond was.