De Volkskrant, 10 maart 2011
Lang geleden lag ik te lezen in bed. Plotseling klonk er een doffe plop, alsof er een boek in mijn boekenkast omviel. Even later hoorde ik een vreemd gepiep. Ik keek wat er aan de hand kon zijn. In het midden van mijn kamer lag een muisje te creperen. Een paar seconden lang keek ik naar zijn schokkende, zwaar ademende lichaampje.
Boven de plek waar hij lag had mijn plafond een gat met elektrische draadjes. De muis moet over een balk zijn gelopen, het licht in mijn kamer hebben gezien en naar beneden zijn gedonderd. Hij had pijn. Uit de keuken haalde ik een koekepan om de muis uit zijn lijden te verlossen, hoe moeilijk het ook zou zijn om hem dood te slaan.
Toen ik terugkwam was hij al gestorven. Dat zag ik aan zijn ogen. Altijd gedacht dat het fantasie was van striptekenaars, maar dit muisje had ze echt: op de plek van zijn ogen zaten twee kruisjes. ‘Wist jij dat dode muizen echt kruisjes bij hun ogen hebben?’ vroeg ik later aan mijn Vriend de Striptekenaar. Hij wist het niet. Hij tekende kruisjes omdat alle striptekenaars kruisjes tekenen. Art imitates art imitating life.
Ik kom hierop omdat ik al weken met een muis in mijn neus rondloop. Dat begon in onze keuken. Mijn vrouw vroeg of ik Vietnamese vissaus had gemorst, want het stonk bij het aanrecht. Ik had geen saus gemorst en de geur werd de dagen daarna erger en erger.
Zo erg dat het in ons hele huis penetrant naar verrotting begon te ruiken. Nu hebben we – of althans: we hadden – nieuwe huisgenoten. Overdag lieten ze zich niet zien, maar ’s nachts doorzochten ze onze keuken, de gangen, de kasten. Ik zag er wel eens een paar de vuilnisbak uitvluchten als ik midden in de nacht beneden kwam voor een versnapering. Ik werk vaak in de nachtelijke uren, dus ik kwam de beestjes regelmatig tegen.
Een van onze buurvrouwen sprak van een plaag die de hele buurt teisterde. Mijn vrouw haalde in een winkel doosjes om op strategische plekken neer te zetten. En daar moet het zijn misgegaan. Wie gif strooit zal stank oogsten. De gelukzoekers in de krochten van ons huis zullen van de doosjes hebben gesnoept en liggen nu weg te rotten in onbereikbare hoeken en gaten.
Eerst spoten we met parfum, maar toen roken we voortdurend parfum met dode muis. We kochten een geurkaars van de reclame, maar toen roken we geurkaars met dode muis. Wierook met dode muis. Ik ruik dode muizen nu overal, ook buiten mijn huis. De geur heeft zich in mijn neusharen genesteld en wil niet meer weg. Dode muis in de auto. Dode muis in het café.
Natuurlijk zijn dit allemaal muizenissen, maar we zitten er toch wel erg mee. Fraai woord, muizenissen. Komt van het Middelnederlandse musen voor peinzen en het Oudfranse muser voor tijd verknoeien (waarvan ook amuseren is afgeleid). Muizenissen wordt, volgens Van Dale, vaak verward met ‘muizennesten’, en daar kan ik me alles bij voorstellen