Na-apers

Vara Gids 37, 14-20 september 2013

Bioloog Frans de Waal (ja, die van dat apengedrag) is te gast in College Tour. Ronald Giphart is fan en memoreert hoe hij hem ooit de hand schudde.

Afgelopen zomer bivakkeerde ik op een afgelegen kampeerplaats in de binnenlanden van Noorwegen. We waren opgenomen in een mensenkolonie van pak ‘m beet tachtig individuen, verspreid over tenten en campers. De avond viel. Her en der op het veld laaiden brandjes op, aromatische geuren van geroosterd vlees en marshmallows waaiden over. We bevonden ons, zonder dat we ons daarvan bewust waren, in een honderdduizenden jaren oude traditie.

Onze mensachtige voorouders gebruikten vuur al heel lang. Volgens sommige paleontologen en archeologen leerden sommige menssoorten 1.8 miljoen jaar geleden vuren aan te leggen. Dit deden zij waarschijnlijk niet alleen om vlees te garen, maar ook om zichzelf te beschermen tegen roofdieren en aanvallen van vijanden.

Wetenschappers denken dat de ‘gezellige warmte’ die er van een goed knapperend vuur uitgaat er mede voor zorgde dat onze voorouders hun sociale vaardigheden konden bijschaven. Het kampvuur zou – volgens geleerden die we ‘glottogonisten’ noemen – een plek zijn geweest waar onze taalvaardigheden zouden zijn vervolmaakt. Zittend bij de vlammen gingen onze voorouders met elkaar praten over van alles en nog wat. Aldus ontstond ‘het rijk der verbeelding’. Na eeuwen en eeuwen werd het kampvuur een plek om elkaar verhalen te vertellen over de wereld en het ontstaan van alles.

Zo zat ik met mijn gezin onder een Noorse sterrenhemel, bij een zielig stapeltje smeulend hout dat ik zelf had gemaakt: het bespottelijkste vuurtje op het kampeerveld. Ik ben als het om vuurmaken gaat geen alfamannetje.

Natuurlijk hadden we het over de dingen die mensen al eeuwen lang bespreken onder een sterrenhemel bij het vuur. Waarom we waar en hoe en waarheen en hoe nietig vooral. Mijn oudste zoon had het over de onvoorstelbare oneindigheid van het universum, mijn dochter over onze afkomst op de savanne en mijn jongste wilde ook iets heel belangrijks weten.

‘Wie is de bekendste mens ter wereld die jij ooit hebt ontmoet?’ vroeg hij. Ik noemde de naam van een oud-klasgenoot die nu koning is van een land in Europa, van Wim Kok, Paul de Leeuw, Paul Verhoeven en Matthijs van Nieuwkerk. Mijn zoon was niet tevreden en hoopte eigenlijk dat ik ooit Michael Jackson, Lionel Messi of James Bond had gesproken. Iemand die over de hele wereld bekend was.

‘Ik heb Frans de Waal wel eens de hand geschud; zei ik toegeeflijk.

‘Echt?’ antwoordde mijn jongste, met grote ogen van bewondering. ‘En wie is Frans de Waal?’

Het was niet moeilijk om hem ervan te overtuigen dat deze in Den Bosch geboren bioloog een van de bekendste Nederlanders in het buitenland is (hij woont alweer een jaar of dertig in Amerika). Het tijdschrift Time zette De Waal een paar jaar geleden in de lijst van honderd invloedrijkste mensen op aarde. Zijn boek Chimpanseepolitiek (uit 1982) maakte hem beroemd. Amerikaanse politici als Newt Gingrich gaven elkaar het boek cadeau, omdat het beschreef hoe apen zich, net als wij, gedragen als volleerde politieke intriganten. Zij doen aan coalitievorming en sluiten voortdurend verdragen en kongsi’s met elkaar.

Chimpanseepolitiek is het verslag van een roemruchte episode van de chimpanseekolonie in Burgers Dierenpark. In de jaren 70 ontstond daar een machtsstrijd tussen drie mannetjes binnen de groep. Deze conflicten liepen zo hoog op dat twee van de amokmakers de derde tijdens een bloederige nacht dusdanig toetakelden (aan zijn testikels) dat het slachtoffer aan zijn verwondingen overleed.

De Waals boek over dit berekenende gedrag, over de strijd om macht en seks en het verlangen conflicten toch zo lang mogelijk vreedzaam op te lossen, maakte op mij diepe indruk. Er volgde een verfransdewaalisering van mijn wereldbeeld. Nadat ik het boek had gelezen kon ik jarenlang niet naar bestuurders, directeuren, voetbaltrainers en andere hotemetoten kijken zonder aan Frans de Waal te denken (in mijn roman Ik omhels je met duizend armen nam ik zelfs een halve pagina uit Chimpansee-politiek over, waarbij ik alle namen van de chimpansees verving door de namen van mijn hoofdpersonen).

Een willekeurige aflevering van het programma Pauw & Witteman of DWDD laat zich veel beter kijken met De Waal in gedachten (neem de aanvaringen van Freek de Jonge met Peter R. de Vries, of van Jort Kelder met Bram Moszkowicz). Onlangs gingen in RTL late night een naaktmodel en een kakelende zanger elkaar verbaal te lijf. Met Chimpanseepolitiek in de hand zijn de primaatachtige schommelbewegingen van Gordon, de contlictregulatie van de talkshow-host (‘Stop! Ancilla heeft sorry gezegd!’) en de geritualiseerde onderdanigheidsbetuigingen van het blootmodel nog beter te begrijpen. Om maar te zwijgen van een mogelijk ingrijpen in Syrië.

‘En heb jij Frans de Waal een hand gegeven?’ vroeg mijn jongste zoon, opkijkend van de sterrenhemel. Ik knikte. In de Koningszaal van Artis, ergens begin 2006. De Waal was uitgenodigd te komen spreken op een symposium van Psychologie Magazine. Hij vertelde over het verlangen van alfamannetjes steun te zoeken bij hun directe uitdagers, de bètamannetjes. Als deze toenaderingspogingen mislukken worden de nummers 3 in de rangorde plotseling heel machtig, want een verbond tussen een bèta en een gamma kan sterker zijn dan één enkele alfa. Soms kan het zelfs gebeuren, vertelde De Waal in de nazit, dat een gamma aan de macht komt als twee sterkere apen elkaar volledig de tent hebben uitgevochten. ‘Zo zijn jullie dus aan Jan Peter Balkenende gekomen: zei hij, waarna hij informeerde naar een voor hem veel belangrijkere zaak: de verrichtingen van F.C. Den Bosch.

‘En ben jij een alfamannetje of een bètamannetje?’ vroeg mijn jongste zoon, toen er na mijn verhaal over mijn ontmoeting met Frans de Waal een kleine stilte viel. Op dat moment laaiden de idioot grote ‘gezellige warmte’-kampvuren van de Duitsers en Noren naast ons fel op, terwijl mijn zielige stukje houtskool ondertussen nog aandoenlijker begon te smeulen.

‘Ik vermoed een kappa- of een omegamannetje: mompelde mijn oudste zoon, waarna hij en mijn jongste elkaar veelbetekenend toegrinnikten. Ik keek omhoog naar de sterren, in de wetenschap dat mijn dagen als alfamannetje in mijn apenkolonie jammerlijk zijn geteld.