Nazomer

De Volkskrant, 22 september 2008

Voordat u verder leest, zou ik willen dat u even kijkt naar het zinnetje onder deze bijdrage. Tot zo!

Ah, daar bent u weer. Om de geweldige onderstaande mededeling te vieren, nodigt Bril mij uit voor een kop koffie op loopafstand van zijn huis. Martin ziet er goed uit, zijn haar is fris geknipt, zijn huid oogt vakantiebrons, zijn kekke pak zit strak om schouders en kont. Hij maakt, kortom, een patente indruk. De digitale versie van Van Dale geeft als toegift op de woordenlijst ook een ‘gradatie bijvoeglijke naamwoorden’. Van een centrale term als ‘goed’ zijn de versterkte vormen, in volg. orde: ‘beregoed, excellent, opperbest, patent, piekfijn, prima, puik, retegoed, steengoed, superbe, uitmuntend, uitnemend, uitstekend, voortreffelijk.’ Patent staat daar mooi tussen, beter dan beregoed en met nog genoeg voor zich om naar te verlangen.

‘We gaan even een kopje koffie drinken bij Harry,’ kondigt Martin aan, een mededeling die mij angst inboezemt. Zo vaak ga ik geen bakkie doen bij collegaatjes, zeg ik, maar Harry blijkt de illustere eigenaar van een al even illuster koffiehuis op de hoek Prinsengracht en de Reestraat.

‘Hier kwam Ischa altijd’, zegt Martin, met zijn gezicht in de zon. Plotseling schiet me een gebeurtenis uit Connie Palmens I.M. te binnen, waarin de schrijfster op de deze hoek oog in oog stond met haar latere minnaar. Zij en Ischa bleven allebei verstard staan, keken elkaar aan en zeiden niks. Palmen: ‘Zonder me van tevoren te waarschuwen wijkt mijn kringspier uit elkaar en ik doe het in mijn broek. Tegenover me spreidt hij zijn benen, grijpt naar zijn kont en roept verbaasd uit dat hij in zijn broek heeft gepoept.’

Dit is een passage die me is bijgebleven, meer vanwege de inhoud dan de stijl. Ik ben me ervan bewust dat hartstocht onvermoede krachten losmaakt en ben bereid daar ver in mee te gaan, maar twee elkaar zo goed als onbekende lieden, die op straat tegenover elkaar staan en uit pure verliefdheid in hun broek poepen, gaat er bij mij niet in. Noem me onromantisch.

‘Tja, de liefde vermag vreemde dingen’, zegt Bril. We drinken koffie en kijken om ons heen, en ik vraag me af waarom ik iets anders in mijn leven zou willen dan aan het water te zitten en een beetje te turen naar de mensen en de dingen.

‘Ik denk dat ik hier volgende week eens ga zitten met mijn laptop, om gewoon op te schrijven wat er gebeurt tussen twee en vier uur ’s middags’, zegt Bril.

‘Eh, volgende week ben ik op vakantie’, zegt Harry, die een tweede ronde koffie neerzet. Bril veert op. Waarheen? Hoe lang? Met welk vervoermiddel? Harry pakt een stoel en begint praten. Ik luister naar het fascinerende gesprek van de twee mannen, dat over heel veel gaat en tegelijkertijd over aangenaam weinig. Over San Sebastian en de reis er heen, over tgv’s, omslaand weer, opgroeien in de Jordaan (met zes man thuis en jezelf wassen in een zinken teil), over een of andere stadsbus die alleen door Hans van Mierlo wordt gebruikt, over de vraag of het Bonobo Ziekenhuis op de aapsoort slaat, over de vraag wie er in Amsterdam in godsnaam van Noord naar Zuid zou willen reizen, over Dove Dirk die doof is sinds zijn 7de, over het rookverbod en mensen die nu liever thuisblijven. (‘Maar dan mis je dus wel je cafévrienden, want die ga je onder geen beding bij je thuis uitnodigen.’)

‘Nou, koffietje nog?’, vraagt Harry ten slotte.

Als hij weg is, sluiten wij onze ogen naar de zon. De nazomer voelt goed, of in de gradatie van Van Dale: beregoed, excellent, opperbest.

Martin Bril komt maandag 29 september terug op deze plek.